7.3 Zwaartekracht

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Zwaartekracht

Hoofdstuk 7

Paragraaf 3

Planning

Leerdoelen

Huiswerk bespreken

Uitleg 

Oefenen

Leerdoelen

Je leert hoe je de zwaartekracht tekent en berekent. 

Maakwerk bespreken

Hoofdstuk 7

Paragraaf 2

 Opgaven: 23 t/m 26

Bespreken

1. Waarom zegt varkentje Rund dat hij niks heeft laten vallen?
2. Welke richting werkt de zwaartekracht op?

Het zwaartepunt

Elk voorwerp heeft een zwaartepunt. 

Het zwaartepunt is het aangrijpingspunt van de zwaartekracht. 

Bij voorwerpen met een regelmatige vorm en samenstelling zit het zwaartepunt in het midden van het voorwerp.

Opgave 37 + 38

Zwaartekracht

De zwaartekracht is de aantrekkingskracht van de aarde of een  ander hemellichaam op een voorwerp.

Het symbool van zwaartekracht is Fz.

De eenheid is newton (N)

Zwaartekracht

Hoe groter de massa van het voorwerp, hoe groter de zwaartekracht. 

Zwaartekracht

Hoe groter de massa van het voorwerp, hoe groter de zwaartekracht. 

Het symbool van massa is m. 

De eenheid van massa is kilogram (kg).

Zwaartekracht

Op een voorwerp met een massa van 1,0 kg werkt in Nederland een zwaartekracht van 10 N. 

In formulevorm geldt:

Fz = m x 10

Zwaartekracht

In formulevorm geldt:

Fz = m x 10

Fz = zwaartekracht (in N)

m = massa (in kg)

Bereken de zwaartekracht op een baksteen van 2,5 kilogram.

Fz = m x 10

Bereken de zwaartekracht op een baksteen van 2,5 kilogram. 

Gegeven:      massa = 2,5 kg

Gevraagd:     Zwaartekracht = ?

Formule:        Fz = m x 10

Berekening:   Fz = 2,5 x 10

Antwoord:      Fz = 25 N

Bereken de zwaartekracht op een gewicht van 5,3 kg.

Bereken de zwaartekracht op een gewicht van 5,3 kg.

Gegeven:      massa = 5,3 kg

Gevraagd:     Zwaartekracht = ?

Formule:        Fz = m x 10

Berekening:   Fz = 5,3 x 10

Antwoord:      Fz = 53 N

Maakwerk

Hoofdstuk 7

Paragraaf 3

Opgaven: 27, 28, 29 en 30