Leesvaardigheid blok 1 en 2 - 4 havo

Leesvaardigheid blok 1 en 2
Na deze les weet je welke leerdoelen je nog niet beheerst, zodat je gericht aan de slag kunt met het maken van enkele opdrachten uit beide blokken.

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid blok 1 en 2
Na deze les weet je welke leerdoelen je nog niet beheerst, zodat je gericht aan de slag kunt met het maken van enkele opdrachten uit beide blokken.

Slide 1 - Tekstslide

Noem drie manieren van lezen.

Slide 2 - Open vraag

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 3 - Open vraag

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 4 - Open vraag

Noem twee functies van een titel.

Slide 5 - Open vraag

Noem vier verschillende schrijfdoelen.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een feitelijke en een waarderende uitspraak?

Slide 7 - Open vraag

Noem vier manieren om alinea's met elkaar te verbinden.

Slide 8 - Open vraag

DOEL


- je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen, voorbeelden,tijdsvolgordes (chronologie) en een oorzaak-gevolg in een tekst herkennen en begrijpen.

tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 9 - Tekstslide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 10 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 11 - Tekstslide

Welk tekstverband herken je?

Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.

Slide 12 - Tekstslide

Welk tekstverband herken je?   

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verband tussen alinea 5 en 6?

Slide 15 - Open vraag

Elke tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot. Noem vier functies van de inleiding.

Slide 16 - Open vraag

Hoe wek je de belangstelling van de lezer in de inleiding? 3x.

Slide 17 - Open vraag

Noem vier verschillende tekststructuren.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Welke van onderstaande opties geeft hier: aanleiding.
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.

Slide 20 - Quizvraag

Welke geeft hier: constatering
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Een uitspraak die de schrijver moet onderbouwen met argumenten
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 21 - Quizvraag

Welke geeft hier: relativering
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
De schrijver weegt voor- en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze
D
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.

Slide 22 - Quizvraag

Welke geeft hier: tegenwerping
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 23 - Quizvraag