Directe en indirecte rede en naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoorden

Vorige week
Opdracht uit Leswijs samen doen. Opdracht 3,4,5
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vorige week
Opdracht uit Leswijs samen doen. Opdracht 3,4,5

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands
De directe rede en de indirecte rede
Het naamwoordelijk gezegde en koppelwerkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Staat de zin in de directe of indirecte rede?
Daan zegt: "Ik voer de vissen wel."
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 3 - Quizvraag

Directe of indirecte rede?

Jelle zei dat hij de hele dag ziek in bed had gelegen.


A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 4 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde en het koppelwerkwoord


Zie theorie Leswijs

Slide 5 - Tekstslide


Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een..
A
actie
B
eigenschap/kenmerk

Slide 7 - Quizvraag

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Bij een naamwoordelijk gezegde...
A
...is het onderwerp iets.
B
...doet het onderwerp iets.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 10 - Quizvraag

Welke drie werkwoorden zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden?

Slide 11 - Open vraag

Werken aan de weektaak

Slide 12 - Tekstslide