§2.4 werktuigen

§2.4 Werktuigen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

§2.4 Werktuigen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het Moment berekenen
Je kan de kracht die op de hefboom werkt en de arm (afstand tot het draaipunt)  combineren tot één begrip: 
het moment van de kracht.
M = F ∙ r

Hierin is:
• M het moment in newtonmeter (Nm);
• F de kracht in newton (N);
• r de arm in meter (m).

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Arm meten
De arm is de kortste afstand tussen de werklijn van de kracht en het draaipunt van de hefboom.

De werklijn is de denkbeeldige lijn waarlangs de kracht werkt.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Ga met een berekening na hoe groot het moment is.

De kracht op de trapper is 500 N. De arm is 9,0 cm.

M = F ∙ r

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
gegevens
F = 500 N, r = 9,0 cm = 0,090 m
gevraagd
M = ?
uitwerking
M = F ∙ r
= 500 × 0,090
= 45 Nm

Het moment in figuur 3a is 45 Nm.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
2.4.1 Je kunt verschillende soorten hefbomen onderscheiden.
2.4.2 Je kunt hefbomen in werktuigen herkennen.
2.4.3 Je kunt bij werktuigen rekenen met de momentenwet.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Principe van een hefboom
In het dagelijks leven maken we gebruik van werktuigen, een werktuig vergroot onze eigen spierkracht.


Met welke krachten hebben we hier te maken?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                            Momentenwet

Er is evenwicht als het moment van kracht F1 (linksom) even groot is als het moment van kracht F2 (rechtsom). 

M1 + M2 + ... (linksom) = M1 + M2 + ... (rechtsom)

Hierin is:
• M1, M2 het eerste en tweede moment linksom of rechtsom in newtonmeter (Nm).

Deze regel noem je de momentenwet.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                            Voorbeeld

Ga met een berekening na of de hefboom in evenwicht is. De gewichtjes zijn alle vijf even zwaar: 0,50 N.

gegevens
F1 = 2 × 0,50 = 1,0 N F2 = 3 × 0,50 = 1,5 N
r1 = 15 cm = 0,15 m r2 = 10 cm = 0,10 m
gevraagd
Is M1 gelijk aan M2?

uitwerking
M1 = F1 ∙ r1 M2 = F2 ∙ r2
= 1,0 × 0,15 = 1,5 × 0,10
= 0,15 Nm = 0,15 Nm

M1 = M2 = 0,15 Nm. De hefboom is dus in evenwicht.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                            Voorbeeld

Ga met een berekening na of de hefboom in evenwicht is. De gewichtjes zijn alle vijf even zwaar: 0,50 N.

uitwerking
M1 = F1 ∙ r1 M2 = F2 ∙ r2
= 1,0 × 0,15 = 1,5 × 0,10
= 0,15 Nm = 0,15 Nm
M1 = M2 = 0,15 Nm. De hefboom is dus in evenwicht.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe groot is de kracht bij de deksel?

Slide 11 - Tekstslide

Omdat lengte van de schroevendraaier (16 cm) 20× zo groot is als r2 van het deksel (0,8 cm) volgt uit de formule dat F2 20× zo groot is als F1. 
Op het deksel werkt daardoor een kracht van 300 N: 20× zo groot als jouw spierkracht van 15 N.
Op deze manier werken veel werktuigen: een kleine kracht met een grote arm maakt evenwicht met een grote kracht met een kleine arm.
Enkele en dubbele hefbomen
Er zijn ook werktuigen met twee met elkaar verbonden hefbomen, of ook wel dubbele hefbomen. 


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
De nijptang  wordt dichtgeknepen met een spierkracht van (tweemaal) 10 N.

Bereken de krachten op de spijker.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Draaipunt tussen de krachten
Draaipunt  bij het uiteinde

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Ook op dit soort hefbomen kun je de hefboomregel toepassen. Ook hierbij ga je uit van evenwicht.
In het geval van de kruiwagen 
maakt de zwaartekracht op de 
kruiwagen (linksom) evenwicht 
met de spierkracht op de 
handvatten (rechtsom).

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Esther heeft 100 kg zand in 
een kruiwagen geschept. 

Bereken de spierkracht die 
Esther moet uitoefenen net 
voordat de kruiwagen van 
de grond komt.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
2.4.1 Je kunt verschillende soorten hefbomen onderscheiden.
2.4.2 Je kunt hefbomen in werktuigen herkennen.
2.4.3 Je kunt bij werktuigen rekenen met de momentenwet.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4.1 Je kunt verschillende soorten hefbomen onderscheiden.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4.2 Je kunt hefbomen in werktuigen herkennen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4.3 Je kunt bij werktuigen rekenen met de momentenwet.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§2.4 werktuigen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies