Stap 1 -> Je hebt geleerd dat een wederkerend voornaamwoord altijd in combinatie voorkomt met een
wederkerend werkwoord. Je hebt zowel verplichte als niet-verplichte wederkerende werkwoorden. Zoek uit wat het verschil is en noem bij elk een voorbeeld. Laat je antwoord eerst door mij nakijken.
Stap 2 -> Wanneer hoort het wederkerend voornaamwoord wél bij het gezegde (grammatica zinsontleding) en wanneer niet? Indien het geen wederkerend vnw. is, hoe benoem je het dan?