1VX LEZEN BLOK 5 EN 6

Nederlands
Week 23, les 1
Blok 5 Lezen 
blz.253-263
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Week 23, les 1
Blok 5 Lezen 
blz.253-263

Slide 1 - Tekstslide

Wat wil ik zien
Als ik aan het woord ben zijn jullie stil.

Als je wat wilt zeggen of vragen steek je je hand op.


Slide 2 - Tekstslide

Wat wil ik zien
Als ik aan het woord ben zijn jullie stil.

Als je wat wilt zeggen of vragen steek je je hand op.


Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
- Ik kan feiten en meningen van elkaar onderscheiden
- Ik kan  objectieve / subjectieve woorden in een tekst herkennen
- Ik kan betogende en aansporende/activerende teksten herkennen
- Ik kan bij subjectieve teksten mijn eigen mening geven

Slide 4 - Tekstslide

Blok 5 Lezen
5.14 
Feit en mening, objectief en subjectief

Slide 5 - Tekstslide

Feit of mening?

Slide 6 - Tekstslide

FEITEN OF MENINGEN?

Slide 7 - Tekstslide

Bekijk de foto op de volgende dia

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Tijd:
1 minuut
De jongen vindt het eten zo te zien niet lekker.
Is dit(=eten niet lekker vinden) objectief of
subjectief?
Waarom?

Slide 10 - Woordweb

Op de volgende dia zie je een kaart met de hoofdsteden van de twaalf provincies.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide



1 minuut
Is de kaart van Nederland met de hoofdsteden subjectief of objectief?
Waarom?

Slide 13 - Woordweb

Waarom is deze stof nuttig?
Om  een tekst goed te kunnen begrijpen is het handig dat je de subjectieve en objectieve  woorden weet te herkennen en dat je dit kan koppelen aan feiten en meningen.

Slide 14 - Tekstslide

Subjectief en objectief

Slide 15 - Tekstslide

Subjectieve teksten
-zijn stukken  waarin een mening van een schrijver naar voren komt;
-subjectieve woorden zijn persoonlijk en horen bij een mening van iemand;
-zijn aansporende/activerende teksten. Dat wil zeggen dat de schrijver de lezer wil overhalen om iets te kopen of doen.  Hij gebruikt daarbij activerende woorden, deze zijn vaak subjectief.

-Voorbeelden: spruitjes zijn vies; roken moet verboden worden; ik vind geel een lelijke kleur ;Peugeot is het beste merk, koop deze nieuwste wagen nu!

Slide 16 - Tekstslide

Objectieve teksten (1)
- de mening van een schrijver wordt niet duidelijk;


- bevatten zakelijke, niet persoonlijke woorden en horen bij feiten;

Slide 17 - Tekstslide

Objectieve teksten (2)
-bevatten géén persoonlijke woorden die de schrijvers mening beschrijven;
-maar: daarin kan wel een mening van een ander voorkomen. De auteur schrijft dan: Gino werd zaterdagochtend dood gevonden achter een uitgebrande woning op een steenworp afstand van het appartement waar de verdachte Donny. M woont. Hij is een bekende van de politie. In 2017 schatten deskundigen de kans dat hij opnieuw een delict zou plegen als 
' matig' 
- de mening van een ander vaak als citaat (=letterlijke weergave). De tekst staat dan tussen aanhalingstekens.
Voorbeelden van objectieve woorden: 1. De hoofdstad van Groningen is Groningen. ->Dat is een feit en controleerbaar; 2. De crimineel is dinsdag in voorlopige hechtenis genomen. ->Ook dat is een feit en controleerbaar.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
 1. Verzin en schrijf eerst vijf zinnen met alleen objectieve woorden erin en daarna vijf zinnen met subjectieve woorden. 
-> dus in totaal tien zinnen.
3. Je mag met elkaar overleggen. Pas daarna kun je mij vragen.
4. Jullie krijgen tien minuten.
5. Jullie gaan per tweetal je gevonden zinnen met de klas delen.
6. Als je eerder klaar bent begin je met opdr. 2 en 3, p. 256->boek.

Slide 19 - Tekstslide

Uitwisselen/delen
Doen we vijf minuten.

Ik wijs jullie als groepjes aan.

Slide 20 - Tekstslide

LES WOENSDAG
wat heb je gisteren geleerd?

Slide 21 - Tekstslide

Lezen

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf een zin die objectief is;
schrijf een zin die subjectief is.


1,5 min.

Slide 23 - Open vraag

Feit of mening?

Veel planten zijn groen.

A
feit
B
mening

Slide 24 - Quizvraag

feit en mening,
wat klopt?
A
een mening kun je niet bewijzen.
B
Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
C
Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
D
In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.

Slide 25 - Quizvraag



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 26 - Quizvraag

Feit of mening?
Iedereen is anders.
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quizvraag

Huiswerk
Maken uit het boek:
Opdrachten 2 ,3 en 4
Keuze  6 of 7
Pagina 256 tot en met 258

Slide 28 - Tekstslide

Les van donderdag
5.14
blz. 256 
Subjectieve en objectieve tekstsoorten

Slide 29 - Tekstslide

betogende tekst
Een betogende tekst wil je overhalen om iets te doen of te denken. Bijvoorbeeld reclame, column.

Slide 30 - Tekstslide

Betogende tekst
In een betogende tekst / betoog geeft de schrijver zijn mening over een onderwerp. 

Slide 31 - Tekstslide

Opbouw betogende teksten

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk? 
Opdrachten 2 ,3 en 4
Keuze 6 of 7
Pagina 256 tot en met 258

Slide 33 - Tekstslide

Is een betoog objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief
C
allebei
D
geen van beide

Slide 34 - Quizvraag

Is een documentaire objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
A
Objectief is feiten; subjectief meningen
B
Objectief zijn meningen; subjectief is feiten
C
Objectief is feiten én meningen; subjectief alleen meningen
D
Subjectief is feiten én meningen; objectief alleen feiten

Slide 36 - Quizvraag

Argumenten kunnen zowel objectief als subjectief zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Zijn recensies objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 38 - Quizvraag

Vooruitblik volgende week
Verder met blok 5
en Herhalen blok 6
In de les maak je oefeningen ter voorbereiding op de leestoets.
Lezen blok 1: 
Lezen blok 2: 
Lezen blok 3: 
Lezen blok 4: 
Lezen blok 5: 

Slide 39 - Tekstslide

Jullie hebben gisteren de begrippen feit en mening gehad.
Leg hieronder uit wat het verschil is. Wat heeft een feit/mening te maken met subjectief/objectief?
Tekst
1 min.

Slide 40 - Open vraag