1VH Lezen blok 5 Verschil subjectief en objectief

Nederlands
Week 23, les 1
Blok 5 Lezen 
blz. 246-253
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Week 23, les 1
Blok 5 Lezen 
blz. 246-253

Slide 1 - Tekstslide

Wat wil ik zien
Als ik aan het woord ben zijn jullie stil.

Als je wat wilt zeggen of vragen steek je je hand op.


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
- Ik kan feiten en meningen van elkaar onderscheiden
- Ik kan  objectieve / subjectieve woorden in een tekst herkennen
- Ik kan betogende en aansporende/activerende teksten herkennen
- Ik kan bij subjectieve teksten mijn eigen mening geven

Slide 3 - Tekstslide

Blok 5 Lezen
5.14 
Feit en mening, objectief en subjectief.
blz. 248

Slide 4 - Tekstslide

Feit of mening?

Slide 5 - Tekstslide

FEITEN OF MENINGEN?

Slide 6 - Tekstslide

Bekijk de foto op de volgende dia

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Tijd:
1 minuut
De jongen vindt het eten zo te zien niet lekker.
Is dit(=eten niet lekker vinden) objectief of
subjectief?
Waarom?

Slide 9 - Woordweb

Op de volgende dia zie je een kaart met de hoofdsteden van de twaalf provincies.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide



1 minuut
Is de kaart van Nederland met de hoofdsteden subjectief of objectief?
Waarom?

Slide 12 - Woordweb

Waarom is deze stof nuttig?
Om  een tekst goed te kunnen begrijpen is het handig dat je de subjectieve en objectieve  woorden weet te herkennen en dat je dit kan koppelen aan feiten en meningen.

Slide 13 - Tekstslide

Subjectief en objectief

Slide 14 - Tekstslide

Subjectieve teksten
-zijn stukken  waarin een mening van een schrijver naar voren komt;
-subjectieve woorden zijn persoonlijk en horen bij een mening van iemand;
-zijn aansporende/activerende teksten. Dat wil zeggen dat de schrijver de lezer wil overhalen om iets te kopen of doen.  Hij gebruikt daarbij activerende woorden, deze zijn vaak subjectief.

-Voorbeelden: spruitjes zijn vies; roken moet verboden worden; ik vind geel een lelijke kleur ;Peugeot is het beste merk, koop deze nieuwste wagen nu!

Slide 15 - Tekstslide

Objectieve teksten (1)
- de mening van een schrijver wordt niet duidelijk;


- bevatten zakelijke, niet persoonlijke woorden en horen bij feiten;

Slide 16 - Tekstslide

Objectieve teksten (2)
-bevatten géén persoonlijke woorden die de schrijvers mening beschrijven;
-maar: daarin kan wel een mening van een ander voorkomen. De auteur schrijft dan: Gino werd zaterdagochtend dood gevonden achter een uitgebrande woning op een steenworp afstand van het appartement waar de verdachte Donny. M woont. Hij is een bekende van de politie. In 2017 schatten deskundigen de kans dat hij opnieuw een delict zou plegen als 
' matig' 
- de mening van een ander vaak als citaat (=letterlijke weergave). De tekst staat dan tussen aanhalingstekens.
Voorbeelden van objectieve woorden: 1. De hoofdstad van Groningen is Groningen. ->Dat is een feit en controleerbaar; 2. De crimineel is dinsdag in voorlopige hechtenis genomen. ->Ook dat is een feit en controleerbaar.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
 1. Verzin en schrijf eerst vijf zinnen met alleen objectieve woorden erin en daarna vijf zinnen met subjectieve woorden. 
-> dus in totaal tien zinnen.
3. Je mag met elkaar overleggen. Pas daarna kun je mij vragen.
4. Jullie krijgen tien minuten.
5. Jullie gaan per tweetal je gevonden zinnen met de klas delen.
6. Als je eerder klaar bent begin je met opdr. 42, p. 249->boek.

Slide 18 - Tekstslide

Uitwisselen/delen
Doen we vijf minuten.

Ik wijs jullie als groepjes aan.

Slide 19 - Tekstslide

De belangrijkste begrippen
 Je hebt kennisgemaakt met de begrippen subjectief en objectief : je hebt een beeld  gekregen van deze begrippen. Daarnaast kun je subjectieve / objectieve woorden in een tekst herkennen en je weet dat ze een relatie hebben met feiten/meningen.

Op de volgende dia vind je de controle vraag.

Slide 20 - Tekstslide

Schrijf een zin die objectief is;
schrijf een zin die subjectief is.


1,5 min.

Slide 21 - Open vraag

Feit of mening?

Veel planten zijn groen.

A
feit
B
mening

Slide 22 - Quizvraag

feit en mening,
wat klopt?
A
een mening kun je niet bewijzen.
B
Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
C
Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
D
In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.

Slide 23 - Quizvraag



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 24 - Quizvraag

Feit of mening?
Iedereen is anders.
A
feit
B
mening

Slide 25 - Quizvraag

Is een betoog objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief
C
allebei
D
geen van beide

Slide 26 - Quizvraag

Is een documentaire objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
A
Objectief is feiten; subjectief meningen
B
Objectief zijn meningen; subjectief is feiten
C
Objectief is feiten én meningen; subjectief alleen meningen
D
Subjectief is feiten én meningen; objectief alleen feiten

Slide 28 - Quizvraag

Argumenten kunnen zowel objectief als subjectief zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Zijn recensies objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 30 - Quizvraag

Blok 5 opdrachten
Lezen blok 5
5.14
Opdrachten 42, 45
keuze opdracht
46 of 47


Slide 31 - Tekstslide

Vooruitblik volgende week
Verder met blok 5
en Herhalen.
In de les maak je oefeningen ter voorbereiding op de leestoets.
Lezen blok 1: pagina 33-40
Lezen blok 2: pagina 81-89
Lezen blok 3: pagina 135-144
Lezen blok 4: pagina 192 - 201
Lezen blok 5: pagina 246-254

Slide 32 - Tekstslide

LES WOENSDAG

Slide 33 - Tekstslide

Jullie hebben gisteren de begrippen feit en mening gehad.
Leg hieronder uit wat het verschil is. Wat heeft een feit/mening te maken met subjectief/objectief?
Tekst
1 min.

Slide 34 - Open vraag