6. BNW + CIJFERS

Español A1/A2 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Español A1/A2 

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer?
• Pronunciación
• El adjetivo
• Los números hasta 100

Slide 2 - Tekstslide

Objetivos de la clase
Aan het einde van de les...
- kun je het bijvoeglijk naamwoord in het Spaans juist aanpassen.
- kun je in het Spaans tot 100 tellen.

Slide 3 - Tekstslide

Pronunciación
1.  La mujer optimista está casada con un hombre viejo.
2. El gato tímido come una naranja y bebe leche.
3. El camarero es un hombre sociable y le gusta comer verduras.
4. Mi mujer es muy trabajadora y es canadiense.
5. Mis padres cenan una tortilla de patatas con huevo.
6. De segundo plato prefiero una ensalada con queso.


Slide 4 - Tekstslide

Empieza a estudiar:
Dos listas de palabras en Quizlet


Slide 5 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over iets of iemand 
De gezellige man
De mooie tekening
De kleine hond
Het dure horloge
De smalle straat
Het moderne huis
Het oude museum

Slide 6 - Tekstslide

In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord, in het Spaans (bijna altijd) erachter:

Het mooie huis >            La casa bonita
Het oude kasteel >               El castillo antiguo
Het kleine museum >            El museo pequeño
De knappe man >                El hombre guapo
De lelijke auto >          El coche feo
De moderne kerk >                  La iglesia moderna

Slide 7 - Tekstslide

Twee soorten bvnw:
Eindigend op een -o:
deze passen zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen (mannelijk/vrouwelijk, meervoud/enkelvoud)
El mercado bonito               (mannelijk enkelvoud)
Los mercados bonitos       (mannelijk meervoud)
La casa bonita                       (vrouwelijk enkelvoud)
Las casas bonitas                 (vrouwelijk meervoud)

Slide 8 - Tekstslide

¡A practicar!
1. La casa es .... (bonito)
2. Son unas iglesias .... (antiguo)
3. Es una perra .... (feo)
4. Son unas maletas .... (caro)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

... en je hebt bijvoeglijke naamwoorden
die niet op een -o eindigen:
interesante             (interessant)
actual               (actual)
fácil                       (makkelijk)
difícil                   (moeilijk)

Deze pas je alleen maar aan aan enkelvoud/meervoud:
Eindigt het op een e?         +s                         interesante > interesantes
Eindigt het op een medeklinker?      + es                    actual > actuales

Slide 11 - Tekstslide

¡A practicar!
1. Son unos edificios .... (grande)
2. Es un libro .... (interesante)
3. La fecha es .... (actual)

Slide 12 - Tekstslide

Hacer: ejercicio 2.03,
página 145


O haz el ejercicio en papel

Slide 13 - Tekstslide

Ahora: los números hasta 100
¿Quién puede contar hasta veinte?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

¡De veinte a cien!

20 = veinte
30 = treinta
40 = cuarenta
50 = cincuenta
60 = sesenta


70 = setenta
80 = ochenta
90 = noventa
100 = cien

Slide 16 - Tekstslide

De veinte a treinta
Veintiuno
Veintidos
Veintitres
Veinticuatro
Veinticinco
...

Slide 17 - Tekstslide

De treinta a cien
Treinta y uno, treinta y dos, ...
Cuarenta y uno, cuarenta y dos, ...
...
Ochtenta y uno, ochenta y dos, ...

Slide 18 - Tekstslide

Ahora: haz el ejercicio en papel

Slide 19 - Tekstslide