2.2 Waarom zou je sparen?

Programma 
  • Terugkijken rekenvaardigheden H1 (maken papier)
  • Uitleg 2.2 
  • Maken 2.2 (zet in je plenda)
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Programma 
  • Terugkijken rekenvaardigheden H1 (maken papier)
  • Uitleg 2.2 
  • Maken 2.2 (zet in je plenda)

Slide 1 - Tekstslide

H2 Jij en je geld
2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 2 - Tekstslide

Even terug naar de vorige les
Wat weten jullie nog?

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn de 3 belangrijkste soorten inkomens
A
Loon, salaris en zakgeld
B
Winst, cadeautjes en uitkering
C
Loon, Winst en uitkering
D
Uitkering, loon en zakgeld

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een uitkering?
A
Wanneer je werkloos bent krijg je geld van de overheid
B
Je krijgt vakantiegeld van je baas
C
Met je eigen bedrijf heb je meer verdient dan dat je hebt uitgegeven

Slide 5 - Quizvraag

Wat is niet een voorbeeld van vaste lasten
A
Huur
B
Telefoonabonnement
C
Boodschappen bij de supermarkt

Slide 6 - Quizvraag

Naar welke periode kijk je bij een begroting?
A
De periode die achter je ligt (verleden)
B
De periode die nu bezig is (Heden)
C
De periode die nog moet komen (toekomst)

Slide 7 - Quizvraag

2.2 Waarom zou je sparen?
  • Ik kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.
  • Ik kan uitleggen wat rente is.
  • Ik kan de rente berekenen die je op een spaarbedrag ontvangt.
  • Ik kan de 3 geldfuncties opsommen en herkennen.

Slide 8 - Tekstslide

2.2 Waarom zou je sparen?
Leerdoel
Ik kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.

Slide 9 - Tekstslide

Waarvoor spaar jij?

Slide 10 - Woordweb

2.2 Waarom zou je sparen?
Spaarmotieven
Sparen is inkomen opzijleggen.
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente

Slide 11 - Tekstslide

2.2 Waarom zou je sparen?
Leerdoel
Ik kan uitleggen wat rente is.
Ik kan de rente berekenen die je op een spaarbedrag ontvangt.

Slide 12 - Tekstslide

2.2 Waarom zou je sparen?
Rente
Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank voor jouw spaargeld.

  • wordt berekend in procenten
  • rentepercentage is altijd per jaar!


Slide 13 - Tekstslide

2.2 Waarom zou je sparen?
Rente
Ik heb € 15.000 gespaard. Ik krijg 0,10% rente. Bereken de rente.

Rentebedrag per jaar =

spaarbedrag : 100 x percentage
of
percentage : 100 x spaarbedrag

Slide 14 - Tekstslide

Ik heb € 8.000 gespaard. Ik krijg 0,20% rente. Bereken de rente die ik krijg na 1 jaar.

Slide 15 - Open vraag

2.2 Waarom zou je sparen?
Leerdoel
Ik kan de 3 geldfuncties opsommen en herkennen.

Slide 16 - Tekstslide

Functies van geld
Ruilmiddel:
producten kopen
Rekenmiddel:
prijzen vergelijken
Spaarmiddel:
geld opzij zetten

Slide 17 - Tekstslide

Functies van geld
  • Ruilmiddel:       ik koop een trui en een broek
  • Spaarmiddel:   ik geef mijn geld niet uit, maar spaar om een trui te kunnen kopen
  • Rekenmiddel:  een trui kost €40 en een broek €50

Slide 18 - Tekstslide

Wat waren de 3 spaarmotieven?

Slide 19 - Woordweb

Wanneer je spaart om een nieuwe Playstation te kopen, dan is je spaarmotief:
A
voorzorg
B
rente
C
doel

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer je spaart voor een nieuwe telefoon, dan is je spaarmotief:
A
voorzorg
B
rente
C
doel

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer je spaart om genoeg geld te hebben, voor het geval je tijdelijk zonder inkomen zit, dan is je spaarmotief:
A
voorzorg
B
rente
C
doel

Slide 22 - Quizvraag

In supermarkt A kost een kilo bananen € 0,50 meer dan in supermarkt B.

Welke geldfunctie herken je?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 23 - Quizvraag

Welke van de 3 geldfuncties herken je in het onderstaande voorbeeld?

Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.

A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 24 - Quizvraag

Peter vergelijkt broeken. Dezelfde broek is bij de ene winkel € 25,- goedkoper dan bij de andere winkel
Welke geldfuncties komen hier naar voren?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Oppotmiddel
D
Rekenmiddel

Slide 25 - Quizvraag

Je gebruikt geld als.....................wanneer je iets koopt
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 26 - Quizvraag

2.2 Waarom zou je sparen?
Evaluatie leerdoelen

Slide 27 - Tekstslide

Ik kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Ik kan uitleggen wat rente is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Ik kan de rente berekenen die je op een spaarbedrag ontvangt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik kan de 3 geldfuncties opsommen en herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

2.2 Waarom zou je sparen?
  • Ik kan 3 redenen opsommen en herkennen waarom je spaart.
  • Ik kan uitleggen wat rente is.
  • Ik kan de rente berekenen die je op een spaarbedrag ontvangt.
  • Ik kan de 3 geldfuncties opsommen en herkennen.

Slide 32 - Tekstslide