4H Nova herhaling H3 (voorkennis H1, H2)

H3:
BINDINGEN
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3:
BINDINGEN

Slide 1 - Tekstslide

We hebben 23,2 kg aluminium. Bereken hoeveel mol dit is. Geef je antwoord in de juiste significantie. Geef formule en berekening.

Slide 2 - Open vraag

Uit hoofdstuk 2
Rekenschema (boek blz. 46, fig. 7):



Waarbij         = dichtheid (Binas 10, 11, 12)
                  M   = molaire massa (Binas 98,99) (in u)
                  N   = getal van Avogadro (Binas 7), ongeveer 6,022·1023
                  n    = hoeveelheid stof in mol                                Let op de eenheden!!


m = 23,2 kg = 23200 g
M = 26,98 g/mol
n = m:M =23200:26,98=860 mol

Slide 3 - Tekstslide

Zet de stoffen in de juiste kolom
moleculaire stof
metaal
zout
Fe2O3
CO
O2
ZnI2
S8
Ba
Cd

Slide 4 - Sleepvraag

Soorten stoffen

Slide 5 - Tekstslide

Bij het smelten van een moleculaire stof worden altijd
A
atoombindingen verbroken
B
dipool-dipoolbindingen verbroken
C
ionbindingen verbroken
D
vanderwaalsbindingen verbroken

Slide 6 - Quizvraag

Soorten stoffen
en bindingen

Slide 7 - Tekstslide

Een positief ion kan ontstaan wanneer
A
een atoom een proton op neemt
B
een atoom een elektron op neemt
C
een atoom een proton af staat
D
een atoom een elektron af staat

Slide 8 - Quizvraag

Een ion is
A
een molecuul met een lading
B
een geladen stof
C
een atoom met een lading
D
een elektron

Slide 9 - Quizvraag

Een gesmolten zout kan wel/geen stroom geleiden omdat het ...
A
wel, geladen ionen heeft die vrij bewegen
B
geen ,geen geladen deeltjes heeft
C
wel, vrije elektronen bevat
D
geen, geen bewegende deeltjes heeft

Slide 10 - Quizvraag


octaan is een

C8H18 (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water

Slide 11 - Quizvraag


ethanol is een

C2H5OH (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water

Slide 12 - Quizvraag

Een juiste structuurformule voor koolstofdioxide is
A
O-C-O
B
O=C=O
C
C=O=C
D
C-O-C

Slide 13 - Quizvraag

Wat is niet waar?
Ethanol,

C2H5OH (l)
A
kan waterstofbruggen vormen
B
is hydrofoob
C
is een dipoolmolecuul
D
bevat geladen deeltjes

Slide 14 - Quizvraag

Fosfor heeft covalentie
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

Covalentie
Het aantal bindingen dat een
atoom aangaat hangt af van de
plek in het PS.
Streven naar
edelgasconfiguratie

Slide 16 - Tekstslide

Geef de naam voor
P2Cl5
A
fosforchloride
B
fosfortetrachloride
C
difosfortetrachloride
D
difosforpentachloride

Slide 17 - Quizvraag

De formule voor zwavelhexafluoride is
A
B
C
D

Slide 18 - Quizvraag

Het aantal elektronen dat betrokken
is bij de atoombindingen in een
molecuul ethanol is:
C2H6O
A
7
B
9
C
14
D
26

Slide 19 - Quizvraag

Bekijk de volgende stellingen:
I. Stoffen die NH of OH groepen hebben, kunnen waterstofbruggen vormen.
II. OH en NH groepen hebben polaire bindingen
A
I en II zijn beide juist
B
Alleen I is juist
C
Alleen II is juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Goed leren
Goed oefenen

Succes met je toets!

Slide 21 - Tekstslide