In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
H3:
BINDINGEN
Slide 1 - Tekstslide
We hebben 23,2 kg aluminium. Bereken hoeveel mol dit is. Geef je antwoord in de juiste significantie. Geef formule en berekening.
Slide 2 - Open vraag
Uit hoofdstuk 2
Rekenschema (boek blz. 46, fig. 7):
Waarbij = dichtheid (Binas 10, 11, 12) M = molaire massa (Binas 98,99) (in u) N = getal van Avogadro (Binas 7), ongeveer 6,022·1023 n = hoeveelheid stof in mol Let op de eenheden!!
m = 23,2 kg = 23200 g M = 26,98 g/mol n = m:M =23200:26,98=860 mol
Slide 3 - Tekstslide
Zet de stoffen in de juiste kolom
moleculaire stof
metaal
zout
Fe2O3
CO
O2
ZnI2
S8
Ba
Cd
Slide 4 - Sleepvraag
Soorten stoffen
Slide 5 - Tekstslide
Bij het smelten van een moleculaire stof worden altijd
A
atoombindingen verbroken
B
dipool-dipoolbindingen verbroken
C
ionbindingen verbroken
D
vanderwaalsbindingen verbroken
Slide 6 - Quizvraag
Soorten stoffen
en bindingen
Slide 7 - Tekstslide
Een positief ion kan ontstaan wanneer
A
een atoom een proton op neemt
B
een atoom een elektron op neemt
C
een atoom een proton af staat
D
een atoom een elektron af staat
Slide 8 - Quizvraag
Een ion is
A
een molecuul met een lading
B
een geladen stof
C
een atoom met een lading
D
een elektron
Slide 9 - Quizvraag
Een gesmolten zout kan wel/geen stroom geleiden omdat het ...
A
wel, geladen ionen heeft die vrij bewegen
B
geen ,geen geladen deeltjes heeft
C
wel, vrije elektronen bevat
D
geen, geen bewegende deeltjes heeft
Slide 10 - Quizvraag
octaan is een
C8H18 (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water
Slide 11 - Quizvraag
ethanol is een
C2H5OH (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water
Slide 12 - Quizvraag
Een juiste structuurformule voor koolstofdioxide is
A
O-C-O
B
O=C=O
C
C=O=C
D
C-O-C
Slide 13 - Quizvraag
Wat is niet waar? Ethanol,
C2H5OH (l)
A
kan waterstofbruggen vormen
B
is hydrofoob
C
is een dipoolmolecuul
D
bevat geladen deeltjes
Slide 14 - Quizvraag
Fosfor heeft covalentie
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quizvraag
Covalentie
Het aantal bindingen dat een
atoom aangaat hangt af van de
plek in het PS.
Streven naar
edelgasconfiguratie
Slide 16 - Tekstslide
Geef de naam voor
P2Cl5
A
fosforchloride
B
fosfortetrachloride
C
difosfortetrachloride
D
difosforpentachloride
Slide 17 - Quizvraag
De formule voor zwavelhexafluoride is
A
B
C
D
Slide 18 - Quizvraag
Het aantal elektronen dat betrokken is bij de atoombindingen in een molecuul ethanol is:
C2H6O
A
7
B
9
C
14
D
26
Slide 19 - Quizvraag
Bekijk de volgende stellingen: I. Stoffen die NH of OH groepen hebben, kunnen waterstofbruggen vormen. II. OH en NH groepen hebben polaire bindingen