4H Nova herhaling 3.1 t/m 3.3 (metalen en moleculen)

H3:
BINDINGEN
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3:
BINDINGEN

Slide 1 - Tekstslide

Even een korte rekenvraag uit Hoofdstuk 2 tussendoor

Slide 2 - Tekstslide

We hebben 23,2 kg aluminium. Bereken hoeveel mol dit is. Geef je antwoord in de juiste significantie. Geef formule en berekening.

Slide 3 - Open vraag

Uit hoofdstuk 2
Rekenschema:



Waarbij         = dichtheid (Binas 10, 11, 12)
                  M   = molaire massa (Binas 98,99) (in u)
                  N   = getal van Avogadro (Binas 7), ongeveer 6,022·1023
                  n    = hoeveelheid stof in mol                                Let op de eenheden!!


m = 23,2 kg = 23200 g
M = 26,98 g/mol
n = m:M =23200:26,98=860 mol

Slide 4 - Tekstslide

Zet de stoffen in de juiste kolom
moleculaire stof
metaal
zout
Fe2O3
CO
O2
ZnI2
S8
Ba
Cd

Slide 5 - Sleepvraag

Soorten stoffen

Slide 6 - Tekstslide

Soorten stoffen
en bindingen

Slide 7 - Tekstslide


ethanol is een

C2H5OH (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water

Slide 8 - Quizvraag

Waar is de sterkte van een VanderWaalsbinding van afhankelijk?
A
kookpunt van de stof
B
massa van het molecuul
C
fase van het molecuul
D
massa van de atomen

Slide 9 - Quizvraag


octaan is een

C8H18 (l)
A
moleculaire stof en oplosbaar in water
B
zout en oplosbaar in water
C
moleculaire stof en niet oplosbaar in water
D
zout en niet oplosbaar in water

Slide 10 - Quizvraag

Wat is niet waar?
Ethanol,

C2H5OH (l)
A
kan waterstofbruggen vormen
B
is hydrofoob
C
is een dipoolmolecuul
D
bevat geladen deeltjes

Slide 11 - Quizvraag

Een juiste structuurformule voor koolstofdioxide is
A
O-C-O
B
O=C=O
C
C=O=C
D
C-O-C

Slide 12 - Quizvraag

Fosfor heeft covalentie
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Covalentie
Het aantal bindingen dat een
atoom aangaat hangt af van de
plek in het PS.
Streven naar
edelgasconfiguratie

Slide 14 - Tekstslide

Geef de naam voor
P2Cl5
A
fosforchloride
B
fosfortetrachloride
C
difosfortetrachloride
D
difosforpentachloride

Slide 15 - Quizvraag

De formule voor zwavelhexafluoride is
A
B
C
D

Slide 16 - Quizvraag

Bij het smelten van een moleculaire stof worden altijd
A
atoombindingen verbroken
B
dipool-dipoolbindingen verbroken
C
ionbindingen verbroken
D
vanderwaalsbindingen verbroken

Slide 17 - Quizvraag

Welke bindingen kunnen voorkomen in vloeibaar ethanol?
A
metaalbinding
B
atoombinding
C
ionbinding
D
VanderWaalsbinding

Slide 18 - Quizvraag

Bekijk de volgende stellingen:
I. Stoffen die NH of OH groepen hebben, kunnen waterstofbruggen vormen.
II. OH en NH groepen hebben polaire bindingen
A
I en II zijn beide juist
B
Alleen I is juist
C
Alleen II is juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 19 - Quizvraag


Slide 20 - Open vraag

probeer op basis van de formule te bepalen of een stof waterstofbruggen kan maken
formules?
moleculair = niet-metalen
zout = metaal + niet-metaa;
metaal = alleen metalen
geen waterstofbrug
wel waterstofbruggen
NH3
C3H8
C2H5OH
CH3NH2
N2
O2
CH2Cl2
NO2
HOOH
CaCO3
NaCl

Slide 21 - Sleepvraag

zet de vinkjes op de bindingen die een waterstofbrug kunnen vormen.

Slide 22 - Sleepvraag

Vervolg op metalen en moleculaire stoffen:
3.4 zouten

Slide 23 - Tekstslide