Les leerlingen mening, argument en signaalwoorden


  • Kan jij uitleggen wat het verschil is tussen een mening en een argument
  • Kan jij argumenten geven bij jouw mening.
  • Gebruik jij signaalwoorden van reden om jouw argument(en) te onderbouwen. 
     LESDOELEN
          Na de les, kan jij:
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


  • Kan jij uitleggen wat het verschil is tussen een mening en een argument
  • Kan jij argumenten geven bij jouw mening.
  • Gebruik jij signaalwoorden van reden om jouw argument(en) te onderbouwen. 
     LESDOELEN
          Na de les, kan jij:

Slide 1 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
Feit: Controleerbaar: waar of niet waar. 
Te bewijzen met cijfers / percentages

MeningPersoonlijk: je bent het ermee eens of oneens. Niet te controleren
Signaalwoorden ik vind, naar mijn mening, mijn standpunt is

Argument: de reden waarom je iets vindt
Signaalwoorden als omdat, want, namelijk, immers

Slide 2 - Tekstslide

Als jij de baas zou zijn van het land. Wat zou je dan veranderen?

Slide 3 - Open vraag

Noem een argument voor en een argument tegen de doodstraf
timer
1:30

Slide 4 - Open vraag

Stelling: Computergames zijn verslavend.
Typ hier je twee argumenten voor of juist tegen deze stelling. (Dus twee argumenten voor of twee argumenten tegen de stelling)

Slide 5 - Open vraag

Stelling: Amsterdam is een geweldige stad.

Wat is jouw standpunt over deze stelling? Ben je het met de stelling eens of juist oneens?

Slide 6 - Open vraag

Wat is een argument?
A
Een verhaal dat je aan iemand vertelt
B
Een uitleg over een onderwerp
C
Een reden waarom je iets vindt
D
Een mening over een onderwerp

Slide 7 - Quizvraag

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quizvraag

Feit, mening, of argument?
Online les is saai.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
Dat is een reden waarom je iets vindt
B
Dat is wat je vindt

Slide 10 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

De toets was lastiger dan ik had verwacht.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 11 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Mijn broertje is een onuitstaanbare treiterkop.

A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quizvraag

Een mening ondersteun je met een argument. Wat is een synoniem voor 'argument'?
A
feit
B
reden
C
gevolg
D
mening

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
Een feit waarmee je je mening onderbouwt.
B
Een reden waarmee je je mening onderbouwt.

Slide 14 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Omdat ik morgen naar de tandarts moet.
A
Feit
B
Mening
C
argument

Slide 15 - Quizvraag

Ik kan feiten en meningen herkennen en zelf formuleren.
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Feit, mening, argument, iets anders?
Het gaat morgen regenen of niet regenen.
A
Feit
B
argument
C
Iets anders
D
mening

Slide 17 - Quizvraag

Feit of mening?
Roken moet verboden worden.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quizvraag

Feit of mening:
De bladeren zijn nat.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quizvraag

Feit of mening
De zon is een ster.
A
feit
B
mening

Slide 20 - Quizvraag

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?
A
feit
B
mening

Slide 21 - Quizvraag

Feit of mening?

Roken is ongezond.
A
Feit
B
Mening

Slide 22 - Quizvraag

Ik begrijp het verschil tussen een feit, een mening en een argument
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Ik heb meer uitleg nodig!

Slide 23 - Quizvraag

Waarover wil jij nog meer uitleg?

Slide 24 - Open vraag