6.3 en 6.4 pincode 3 vmbo

wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling vorige les (iedereen)
  • uitleg hoofdstuk 6 paragraaf 3 en paragraaf 4 (keuze)
  • bespreken huiswerkopdrachten
  • Maken opdrachten 6.3 en 6.4 (keuze)
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling vorige les (iedereen)
  • uitleg hoofdstuk 6 paragraaf 3 en paragraaf 4 (keuze)
  • bespreken huiswerkopdrachten
  • Maken opdrachten 6.3 en 6.4 (keuze)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 6.1

- Welke productiefactoren heb je nodig om te produceren?
- Hoe bereken je de afschrijving?

- Wat is een bedrijfskolom?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 6.2

- Wat is een markt?

- Hoe heeft de vraag en het aanbod invloed op de prijs?

- Waarom is het marktaandeel voor een bedrijf belangrijk?

Slide 3 - Tekstslide



Uitleg paragraaf 3

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen 6.3
  • Hoe je de brutowinst en nettowinst moet uitrekenen
  • Wat het verschil is tussen een verkoopprijs en een consumentenprijs en hoe je dit berekent
  • Welke btw-tarieven er zijn

Slide 5 - Tekstslide




De kantine van de school

Slide 6 - Tekstslide

Van omzet naar nettoresultaat

-Afzet:  

-Omzet:  

WINSTBEREKENING:

  • Afzet  x verkoopprijs  =            Omzet
  • Afzet x inkoopprijs  =                Inkoopwaarde -
  •                                                              BRUTOWINST
  • (huurpand, elektriciteit,          Bedrijfskosten -
  • personeelskosten)  =               NETTOWINST

                                                            





Aantal verkochte producten
geld dat je ontvangt uit de verkoop

Slide 7 - Tekstslide

bedrijfskosten
  • Alle kosten die een ondernemer maakt om zijn bedrijf te runnen.
  • bijvoorbeeld huurkosten, energiekosten, loonkosten.

Slide 8 - Tekstslide

Van een kledingwinkel zijn over 2018 de volgende gegevens bekend:

-afzet 3000 stuks.
-Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
-Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
-Loonkosten waren € 30.000,-
-Overige kosten € 25.000

Bereken de bruto- en nettowinst!
timer
4:00

Slide 9 - Open vraag

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs
Brutowinst per product:
  • verkoopprijs - inkoopprijs

Brutowinstmarge: 
  • Dit is de brutowinst uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs

Slide 10 - Tekstslide

Stel de inkoopprijs van een big mac is € 2,00. De brutowinstmarge is 70%.

Bereken de verkoopprijs van de bigmac.
timer
2:00

Slide 11 - Open vraag

0

Slide 12 - Video

Welke btw-tarieven zijn er?

Slide 13 - Open vraag

6.3 Winst of verlies? (deel 2)
  • verkoopprijs

Slide 14 - Tekstslide

  • btw
6.3 Winst of verlies? (deel 2)
  • verkoopprijs

Slide 15 - Tekstslide

  • btw
6.3 Winst of verlies? (deel 2)
  • verkoopprijs
Consumentenprijs
verkoopprijs kano € 180
btw kano 0,21 x 180 = € 37,80
Consumentenprijs = 180 + 37,80 = € 217,80
VB

Slide 16 - Tekstslide

Consumentenprijs

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

100%                + 21% = 121%


De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

Slide 17 - Tekstslide

Van verkoopprijs naar consumentenprijs
De verkoopprijs van een iphone  is € 1100,00.
De btw is 21%.

De consumentenprijs (wat betaal je in de winkel):
€1100,00 : 100 x 21 en dat tel je bij de €1100,00 op OF €1100,00 : 100 x 121

  • € 1100,00 : 100 x 121 = € 1.331,00
  • € 1100,00 + € 231,00 = € 1.331,00

Slide 18 - Tekstslide

Van inkoopprijs tot consumentenprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs


verkoopprijs + btw = consumentenprijs



Slide 19 - Tekstslide

Consumentenprijs

Inkoopprijs                               100%
Brutowinstmarge                          +
Verkoopprijs (excl. BTW)

Verkoopprijs                            100%
BTW                                                     +
Consumentenprijs
Winst berekenen

Omzet (verkoopprijs x afzet)
Totale inkoopwaarde                    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                                 -
Netto resultaat
(winst of verlies)

Slide 20 - Tekstslide

6.4 Nog meer produceren?

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoelen 6.4

- Hoe bereken je de productie per werknemer?

- Hoe kunnen bedrijven meer gaan produceren?

- Wat levert de productie voor de samenleving op?

Slide 22 - Tekstslide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Productiecapaciteit
  • Wordt beperkt door:
De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
  1. kapitaalgoederen (machines) die worden gebruikt
  2. het aantal medewerkers
  3. de uren die de medewerkers werken
Extra productielijn Gazellefabriek om de vraag naar electrische fietsen aan te kunnen

Slide 23 - Tekstslide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Productiecapaciteit


  • onderbezetting 
  • -> er wordt minder geproduceert, dan er maximaal geproduceert kan worden
  • overbezetting 
  • -> er is productiecapaciteit te kort om aan de vraag te kunnen voorzien

Slide 24 - Tekstslide

6.4 Nog meer produceren? (deel 1)
Arbeidsproductiviteit


  • hogere arbeidsproductiviteit betekent lagere loonkosten per product
de productie per werknemer in een bepaalde tijd
arbeidsproductiviteit per periode = 
totale productie per periode
aantal werknemers

Slide 25 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:


  • technologische ontwikkelingen (mechanisatie en automatisering
  • arbeidsverdeling en specialisatie
  • scholing
  • prestatieloon
  • verbetering arbeidsomstandigheden
6.4 Nog meer produceren? (deel 1)

Slide 26 - Tekstslide

6.4 Nog meer produceren? (deel 2)
  • Meer productie
  • Meer werkgelegenheid
  • Meer vraag
  • Meer productie....
  • De welvaart stijgt
  • Maatschappelijke opbrengsten    (= voordelen die de samenleving van productie heeft)

Slide 27 - Tekstslide

  • Bedrijfskosten ('de vervuiler betaalt')
  • Maatschappelijke kosten (kosten voor het oplossen van de milieuschade komen voor rekening van de samenleving)
6.4 Nog meer produceren? (deel 2)
Negatieve gevolgen welvaart
* Milieuschade

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Huiswerkopdrachten bespreken

Slide 30 - Tekstslide

opdrachten maken

Slide 31 - Tekstslide

Aan het werk!

Lees de theorie en begrippen op bladzijde 14 t/m 17


Maak de opdrachten 17 t/m 28

 Vul de samenvatting op blz 17 in

 Oefenopgaven 10 t/m 20 blz 29


maken opdrachten

Lees de theorie en begrippen van 6.3 en 6.4

Kies uit de volgende opdrachten:
  • opdrachten 6.3 en 6.4 witte blz. (blz. 170 t/m 177) kies van iedere paragraaf 8 opdrachten
  • oefenopgaven 6.3 en 6.4 alle opdrachten (blz. 182 en 183)
  • alle rekenopdrachten (groen blz. 184 en 187)
  • maak de samenvatting in teams van 6.3 en 6.4.


Slide 32 - Tekstslide

quiz

Slide 33 - Tekstslide

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten ...
A
dalen.
B
stijgen.
C
gelijk blijven.
D
verdwijnen.

Slide 34 - Quizvraag

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000

Slide 35 - Quizvraag

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 36 - Quizvraag

Er is meer vraag is naar producten dan het bedrijf met zijn machines en personeel aan kan, dit noem je:
A
onderbezetting
B
overbezetting

Slide 37 - Quizvraag

De winkels zijn in december elke avond open. Wordt hierdoor de arbeidsproductiviteit groter?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Hoe beïnvloedt concurrentie de arbeidsproductiviteit?
A
doordat je sneller en beter gaat produceren neemt de arbeidsproductiviteit af
B
doordat je beter wil zijn dan je concurrenten, gaat dat vanzelf
C
doordat je beter wil zijn dan je concurrent blijft de arbeidsproductiviteit gelijk
D
doordat je de concurrentie voor wilt blijven, ga je sneller en beter produceren en neemt de arbeidsproductiviteit toe

Slide 39 - Quizvraag

Er ontstaat 7.000 liter verontreinigd water per spijkerbroek. Dit wordt zelden gereinigd. Dit water is een voorbeeld van:
A
Maatschappelijke opbrengsten
B
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
C
Maatschappelijke kosten

Slide 40 - Quizvraag

Waar staat MVO voor?
A
Maatschappelijk Voogdelijk Ondernemen
B
Miniscuul verantwoord overschot
C
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Slide 41 - Quizvraag

Hoe bereken je de productie per werknemer?

Slide 42 - Open vraag

Hoe kunnen bedrijven meer gaan produceren?

Slide 43 - Open vraag

Wat levert de productie voor de samenleving op?

Slide 44 - Open vraag

extra uitleg

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video