In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H7 + h8 oefenen
Inloggen LessonUp
Slide 1 - Tekstslide
Nederlanders gaven €117,1 miljard euro uit aan toerisme. En NL kreeg voor toerisme €200,1 miljard. Ook importeerde wij voor €204 miljard en exporteerde wij voor €224 miljard. Als laatste verkochten wij €154 euro aan diensten en kochten wij €160 miljard.
Hoeveel was ons handels te kort of overschot?
A
€109 overschot
B
€97 te kort
C
€97 overschot
D
€109 te kort
Slide 2 - Quizvraag
Uitleg:
€200,1 - €117,1 = + €83
€224 - €204 = + €20
€154 - €160 = - €6
Totaal= €83 + €20 - €6= €97
Slide 3 - Tekstslide
De invoerwaarde uit China is €105 miljard. Dit is 60 % van alle import. De uitvoerwaarde van NL is €190 miljard. Hoe groot is het overschot op de betalingsbalans?
A
€63 miljard
B
€15 miljard
C
€127 miljard
D
€85 miljard
Slide 4 - Quizvraag
Uitleg:
€105 miljard = 60 %
100% = €175 Invoer
Uitvoer:
€190 - €175 = €15
Slide 5 - Tekstslide
In een arm land is het nationaal inkomen €7,8 miljard. De bevolking bestaat uit 6 miljoen mensen. Hoeveel is het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
€1500
B
€1400
C
€1300
D
€1200
Slide 6 - Quizvraag
Een ondernemer leent een micro krediet van €40. Hij betaald elke maand €1 terug. De rente kosten zijn €0,20. Hoeveel zijn de krediet kosten in percentage van de lening?
A
€8
B
20%
C
€1,2
D
3%
Slide 7 - Quizvraag
Uitleg
Lening is €40 en terug betaling is €1.
Dus een lening van 40 weken.
40 x €0,2 = €8
€8 : €40 x 100 = 20%
Slide 8 - Tekstslide
Zo verdient Nederland geld aan wederuitvoer.
A
Producten uit China worden verkocht in Nederland.
B
Wij verkopen zelf gemaakte producten aan het buitenland.
C
Ingevoerde telefoons uit China worden doorverkocht aan Duitsland.
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn de 3 belangrijkste taken van De Europese Centrale Bank?
Slide 10 - Open vraag
Wat is het percentage van ons nationaal inkomen dat we verdienen met export?
A
Importquote
B
Open economie
C
Contigentering
D
Exportquote
Slide 11 - Quizvraag
Nederland heeft in vergelijking met andere landen een open economie omdat,
A
wij alle benodigde producten zelf kunnen maken.
B
het voor Nederland lastig is te handelen met het buitenland.
C
wij veel producten niet zelf kunnen maken.
Slide 12 - Quizvraag
'Duitse tolheffing is een barrière en dat is nooit goed' Gisteravond meldden Duitse media dat de EU en Duitsland het zo goed als eens zijn over de tolheffing voor personenauto's. De Nederlandse minister van Infrastructuur en Milieu is negatief over het Duitse plan. Ze vindt het in strijd met Europese regels voor vrij verkeer van.................... 'Dit werpt een barrière op.'
A
Diensten
B
Goederen
C
Personen
D
Kapitaal
Slide 13 - Quizvraag
Wat is harmonisatie?
A
Een extra lange bus.
B
Wetten worden op elkaar afgestemd.
C
Wetten worden per land bepaald.
Slide 14 - Quizvraag
De volgende zinnen gaan over de EMU. Welke is juist?
A
Alle lidstaten van de EU behoren tot de EMU.
B
Binnen de eurozone kun je met één valuta betalen.
C
De Europese Centrale Bank is de bank voor alle landen binnen de EU.
D
De Europese Centrale Bank moet zorgen voor een lage rente.
Slide 15 - Quizvraag
De EU verstrekt geen exportsubsidies meer. De volgende zinnen beschrijven een gevolg van deze exportsubsidies: 1 Afrikaanse boeren kunnen hun producten niet meer kwijt. 2 Een deel van de overtollige productie komt terecht in Afrika. 3 Europese boeren produceren teveel. 4 Europese landbouwproducten komen voor dumpprijzen op de Afrikaanse markt.
A
Europese boeren krijgen exportsubsidie → 1 → 3 → 2 → 4 → Afrikaanse boeren hebben geen inkomen.
B
Europese boeren krijgen exportsubsidie → 3 → 4 → 1 → 2 → Afrikaanse boeren hebben geen inkomen.
C
Europese boeren krijgen exportsubsidie → 3 → 2 → 4 → 1 → Afrikaanse boeren hebben geen inkomen.
D
Europese boeren krijgen exportsubsidie → 4 → 1 → 3 → 2 → Afrikaanse boeren hebben geen inkomen.
Slide 16 - Quizvraag
Hieronder staan een aantal protectiemaatregelen en de bijbehorende beschrijvingen. Welke combinatie is juist?
A
Bepaalde goederen mogen niet ingevoerd worden > exportsubsidie.
B
Belasting op ingevoerde producten > importheffing.
C
Subsidie om goederen goedkoper in het buitenland te verkopen > quota.
D
Er mag een bepaald aantal producten ingevoerd worden > importverbod.
Slide 17 - Quizvraag
Globalisering kan zorgen voor economische groei, maar ook voor werkloosheid. Daarover gaan de volgende zinnen. 1 Een bedrijf verhuist naar een lagelonenland om goedkoper te produceren. 2 Het wordt voor bedrijven makkelijker om in een ander land te produceren. 3 Nederlandse fabrieksarbeiders verliezen hun baan. Wat is de juiste volgorde?
A
Globalisering → 1 → 3 → 2 → werkloosheid
B
Globalisering → 2 → 1 → 3 → werkloosheid
C
Globalisering → 3 → 2 → 1 → werkloosheid
D
Globalisering → 2 → 3 → 1 → werkloosheid
Slide 18 - Quizvraag
Een graan producerend land wil handelsbelemmerende maatregelen treffen. Zo wil het ervoor zorgen dat er meer graan overblijft voor de eigen bevolking. Op welke manier kan de regering van dit land dat doen?
A
Door het instellen van exportbelasting.
B
Door het instellen van exportsubsidie.
C
Door het instellen van importquota.
D
Door het instellen van invoerrechten.
Slide 19 - Quizvraag
Wat geeft de Lorenzcurve weer?
A
Inkomensverschillen tussen arm en rijk
B
Het totale inkomen van een land
C
Inkomensverdeling van een land
D
Het inkomen van de armen en de rijken
Slide 20 - Quizvraag
Mali heeft een monocultuur. Wat is het kenmerk van een monocultuur
A
De export brengt maar weinig geld op
B
De export is extra gevoelig voor prijsschommelingen
C
De import is extra gevoelig voor prijsschommelingen
D
De import kost veel geld
Slide 21 - Quizvraag
13. Ruilvoet is verhouding tussen import en export. Wanneer verbetert de ruilvoet?
A
Exporthoeveelheid daalt en importhoeveelheid stijgt
B
Exporthoeveelheid stijgt en importhoeveelheid daalt
C
Exportprijs daalt en importprijs stijgt
D
Exportprijs stijgt en importprijs daalt
Slide 22 - Quizvraag
Met welke gunstige voorwaarden kunnen ontwikkelingslanden geld lenen van internationale organisaties?
A
Geen rente en geen voorwaardes
B
Geen vaste looptijd
C
Lage rente en langere looptijd
D
Lage rente en voordelige voorwaardes
Slide 23 - Quizvraag
Wat moeten landen doen om de prijs van een product te laten stijgen?
A
Buffervoorraden vergroten
B
Buffervoorraden verkleinen
C
Geen buffervoorraden meer
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het afgesproken minimumpercentage wat landen moeten besteden aan ontwikkelingssamenwerkingen?
A
0,5%
B
0,7%
C
2%
D
3,5%
Slide 25 - Quizvraag
Nederlandse bedrijven kunnen subsidies ontvangen voor het investeren in ontwikkelingslanden. Wat is een mogelijk gevolg hiervan?