Klas 2V - Chapitre 2 - H ( + herhaling G)

Aujourd'hui
Répéter: phrases-clés
- interview
- dessine ta chambre
Grammaire: les verbes -er
- ex. 30, 31, 32, 33
 
Les buts: 
- je kunt praten over je huis en je kamer
- je kunt je kamer beschrijven
- je kunt de werkwoorden op -er gebruiken
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
Répéter: phrases-clés
- interview
- dessine ta chambre
Grammaire: les verbes -er
- ex. 30, 31, 32, 33
 
Les buts: 
- je kunt praten over je huis en je kamer
- je kunt je kamer beschrijven
- je kunt de werkwoorden op -er gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

Interview
Je houdt een interview voor een woonmagazine. Je wilt weten:

- naam, leeftijd, woonplaats
- broers/zussen
- huisdieren
- woont in een huis/appartement/...
- mening over slaapkamer
- wat hij/zij doet in de slaapkamer
Welke vragen stel je?







Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
Hoe vervoeg je de werkwoorden op -er ?

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen
  • Uitgangen:
je 
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen
  • Uitgangen:
je                      e
tu                      es
il / elle / on    e
nous                 ons
vous                 ez
ils / elles         ent

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden op -er
  • Stam: -er eraf halen
  • Uitgangen:
je                      e
tu                      es
il / elle / on    e
nous                 ons
vous                 ez
ils / elles         ent
Exemple: donner

je  donne
tu donnes
il / elle / on donne
nous donnons
vous donnez
ils / elles donnent

Slide 7 - Tekstslide

Een woord vervangen
Je kunt een onderwerp vervangen door il, elle, ils of elles

Slide 8 - Tekstslide

Een woord vervangen
Je kunt een onderwerp vervangen door il, elle, ils of elles

Bijvoorbeeld:
Paul est hollandais. Il habite à Assen.
La maison est belle. Elle est très grande.

Henk et Pauline habitent à Groningen. Ils habitent dans un appartement

Slide 9 - Tekstslide

Dessine ta chambre
Teken je kamer!
Noteer zoveel mogelijk Franse woorden die je terug kunt vinden in jouw kamer (minimaal 6).
Gebruik de volgende woorden om de plek aan te geven:
à gauche / à droite / au milieu / sur / sous / dans

Slide 10 - Tekstslide