passé composé met avoir

Bonjour!
On commence dans quelques minutes. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!
On commence dans quelques minutes. 

Slide 1 - Tekstslide

lesdoel: ik kan de voltooide tijd met avoir maken

  • Werkwoorden op -er, in de passé composé zetten
  • Het werkwoord avoir als hulpww gebruiken in de p.c.

Slide 2 - Tekstslide

présent: tegenwoordige tijd
je travaille - ik werk

passé composé - voltooide tijd
j'ai travaillé - ik heb gewerkt
let op: in de passé composé gebruik je altijd een hulpwerkwoord!

Slide 3 - Tekstslide

Passé composé
Présent
J'ai mangé
il parle
Ils ont acheté
je téléphone
vous avez dansé
nous écoutons
vous regardez
Tamara a marché
nous avons trouvé
on cherche
Elisa rencontre
tu as raconté

Slide 4 - Sleepvraag

Hoe maak je de passé composé ook al weer?

Slide 5 - Woordweb

wat is het voltooid deelwoord van parler?
A
parle
B
parlons
C
parlé
D
parlez

Slide 6 - Quizvraag

wat is het voltooid deelwoord van loger?
A
loge
B
logé
C
logez
D
loges

Slide 7 - Quizvraag

Le passé composé


De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:
ik heb gekeken          j'ai regardé
jij hebt gekeken        tu as regardé
Ik ben gevallen          Je suis tombé     
Hij is gegaan              il est allé
Mais.. Comment ça se fait, le passé composé?

Slide 8 - Tekstslide

A.1 Le passé composé met avoir
Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                              stap 1: stam = heel ww - er

                
                                                                                 stap 2: stam +  é



avoir
j'ai 
tu as 
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont
march
marché
Il a marché

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
een
B
twee
C
drie
D
passé composé? huh?

Slide 10 - Quizvraag

Je dansé.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Waarom is: Je dansé fout?
Wat ontbreekt er?

Slide 12 - Open vraag

Elle_________ (danser) avec sa soeur.
A
dansé
B
a dansé
C
avez danser
D
ai dansé

Slide 13 - Quizvraag

Welke is juist?
A
Paula est dansé
B
Paula a dansé
C
Paula est dansée
D
Paula a dansée

Slide 14 - Quizvraag

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 15 - Quizvraag

J'ai parlé.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Tu (écouter) in de passé composé:
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 17 - Quizvraag

au travail
Kijk in Learbeat voor het zelfstandig werken.

Slide 18 - Tekstslide