Voorbereiding mondeling examen Economie

Voorbereiding examen Economie
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding examen Economie

Slide 1 - Tekstslide

7 juni + 14 juni
  1. Consumptie en        consumentenorganisaties +  Lets casus
2.Arbeid en bedrijfsleven
3.Overheid en bestuur
4.Internationale ontwikkelingen
5.Natuur en milieu 

Slide 2 - Tekstslide

Consumptie
= voldoen in je behoeften. 

  • primaire behoeften
  • secundaire behoeften

Slide 3 - Tekstslide

Behoeften en prioriteit
Als je niet genoeg middelen hebt om in je behoeften te voldoen moet je prioriteren. 
  • Budgetteren = de behoefte  prioriteren met financiële middelen en/of
  • Zelfvoorziening in behoeften voorzien en/of
  • Collectieve voorzieningen.

Slide 4 - Tekstslide

Consumeren 
Consument
Zelfvoorziening

Slide 5 - Sleepvraag

Rijk land
Ontwikkelingsland
veel armoede
Goede wegen
kinderarbeid
weinig onderwijs
slechte gezondheidszorg
veel fabrieken
veel medicijnen
Veel zelfvoorziening

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Video

Behoefte en Goederen
Behoeften kunnen worden onderscheiden in:
  • primair/secundair
goederen en diensten > materieel en immaterieel

  • Goederen in: 
gebruiksgoederen en verbruiksgoederen

Slide 8 - Tekstslide

Een primaire behoefte is
A
auto
B
computer
C
eten
D
G-star broek

Slide 9 - Quizvraag

Primaire behoeften
Secundaire behoeften

Slide 10 - Sleepvraag

"We leven in een consumptiemaatschappij."

Wat betekent deze uitspraak?
A
We kopen vooral basisbehoeften.
B
We kopen veel, ook wat we niet nodig hebben.
C
We kopen vooral dingen die we nodig hebben.
D
We maken van alles wat we zelf nodig hebben.

Slide 11 - Quizvraag

Voeding valt onder??
A
gebruiksgoederen
B
verbruiksgoederen
C
collectieve goederen

Slide 12 - Quizvraag

Sleep de foto's naar het juiste begrip
verbruiksgoederen
gebruiksgoederen

Slide 13 - Sleepvraag

GEBRUIKS
GOEDEREN
VERBRUIKS
GOEDEREN
Afwasmachine
Schaar
Schoolboek
Inkt
Shampoo
Vaatwasmiddel

Slide 14 - Sleepvraag

Wanneer een schoonmaker elke week je huis schoonmaakt spreek je van
( twee antwoorden)
A
goederen
B
diensten
C
immaterieel
D
materieel

Slide 15 - Quizvraag

Consumenten organisatie
belangen van consument en werknemers worden in de gaten gehouden door consumentenorganisaties

bijvoorbeeld Fairtrade organisaties

Slide 16 - Tekstslide

 Is het voorbeeld wel óf geen consumentenorganisatie? Sleep het voorbeeld naar links of rechts.
Wel
Niet
Wel
Wel
Wel
Wel
Niet
Niet
Niet
Niet
Consumentenbond
NS
Vereniging Eigen Huis
ANWB
Kwantum

Slide 17 - Sleepvraag

Fabrikanten en winkeliers willen zoveel mogelijk producten verkopen. Daarom proberen ze jou met ...................... beïnvloeding over te halen iets te kopen. De reclame die bedrijven maken voor hun product is ........................ reclame. Reclame die mensen laten nadenken over problemen in de maatschappij is ............................... reclame. Voor onpartijdige informatie over producten en over je rechten als consument kun je bij ............................ terecht.
Ideële
commerciële
commerciële
consumentenorganisaties

Slide 18 - Sleepvraag

Wat doet een Fairtrade organisatie?

Slide 19 - Open vraag

ROVER komt op voor de belangen van?
A
fietsers
B
studenten
C
mensen die producten kopen bij bedrijven
D
mensen die met het ov reizen

Slide 20 - Quizvraag

Het LAKS komt op voor de belangen van?
A
mensen die een auto besturen
B
kinderen
C
scholieren
D
ouderen

Slide 21 - Quizvraag

Koopkracht
= Hoeveel je kan uitgeven
Veranderd
  • verdienmeer/minder inkomen
  • inflatie en deflatie

Bij inflatie =  als de prijzen van een product stijgt (%).  NL inflatie was in januari 2024 bijvoorbeeld 3,1 procent.
Indexcijfer =  de % veranderingen van verschillende grootheden samen in één geta

Slide 22 - Tekstslide

Koopkracht is
A
het inkomen dat je in Euro's verdient
B
Je inkomen waarbij je rekening houdt met inflatie
C
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
D
Reëel inkomen- nominaal inkomen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is koopkracht?
A
De hoeveelheid producten die je kunt kopen voor een bepaald bedrag.
B
Stijging van het gemiddeld prijspeil.
C
Je budget.
D
De hoeveelheid die je koopt.

Slide 24 - Quizvraag

Tijdens Prinsjesdag gaat het veel over de koopkracht.

Maar wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomen uit arbeid je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid welvaart die je hebt
D
De hoeveelheid euro's die je kunt uitgeven.

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Bereken de indexcijfer
van jaar 2016.
Het basisjaar is 2015.
A
103
B
97
C
103,3
D
103%

Slide 28 - Quizvraag

Bereken het indexcijfer
van jaar 2012.
Het basisjaar is 2013.
A
97
B
103
C
97%
D
-3%

Slide 29 - Quizvraag

Messi heeft een vermogen van € 345.000.000,- en ontvangt 1,95% rente per jaar.

Hoeveel rente ontvangt Messi per dag?
A
€ 1.843,15
B
€ 18.431,51
C
€ 184.315,07
D
€ 18.687,50

Slide 30 - Quizvraag

14-21 juni
  1. Consumptie en        consumentenorganisaties
        casus : "Lets"
2. Arbeid en bedrijfsleven
     casus: Eigen bedrijf opzetten

3. Overheid en bestuur
4. Internationale ontwikkelingen
5. Natuur en milieu 

Slide 31 - Tekstslide

Fabrikanten en winkeliers willen zoveel mogelijk producten verkopen. Daarom proberen ze jou met ...................... beïnvloeding over te halen iets te kopen. De reclame die bedrijven maken voor hun product is ........................ reclame. Reclame die mensen laten nadenken over problemen in de maatschappij is ............................... reclame. Voor onpartijdige informatie over producten en over je rechten als consument kun je bij ............................ terecht.
Ideële
commerciële
commerciële
consumentenorganisaties

Slide 32 - Sleepvraag

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Arbeid en bedrijfsleven
Om te voorzien in behoeften en te kunnen consumeren hebben we inkomsten nodig:
Soorten inkomen
  • inkomen uit overdracht
  • inkomen uit arbeid 
  • inkomen uit bezit

Slide 35 - Tekstslide

Arbeid en bedrijfsleven
  • Inkomen uit bezit: rente, huurinkomsten, winst/
  • inkomen uit arbeid: loon, loon in natura
  • Inkomen uit overdracht: toeslagen, zakgeld, uitkeringen

Slide 36 - Tekstslide

Arbeid en productie
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het
producentengedrag zoals kosten, opbrengsten, winst,
toegevoegde waarde, arbeid, arbeidsverdeling,
arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid, werkloosheid en kan
dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

Slide 37 - Tekstslide

Arbeid en bedrijfsleven
De kandidaat heeft inzicht in de productie van goederen en
diensten en in de fasen die een product doorloopt vanaf de
producent van grondstoffen tot en met de detaillist/
winkelier, en kan voorbeelden geven van beroepen/
werkzaamheden die typerend zijn voor verschillende
economische sectoren.

Slide 38 - Tekstslide

Soorten inkomsten
Inkomen uit arbeid 
Inkomen uit bezit 
Inkomen in natura 
Overdrachtsinkomen 

Slide 39 - Sleepvraag

Verhuur van haar 2e woning;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de Tuin
Het inkomen van Esmee bestaat uit drie soorten, 
sleep de goede inkomens vorm er achter.
bezit
Overdracht
Arbeid

Slide 40 - Sleepvraag

Werken wit -grijs en zwart
Wit werken: is met contract volgens de regels van de wet.
Grijs werken: is met contract en zonder, binnen dezelfde sector.  ( straatje leggen)
Zwart werken: is zonder contract en betaalt geen belasting

Slide 41 - Tekstslide

Sleep naar het goede antwoord
Formele productie
Informele productie
Het maken van vrachtauto's bij Scania.
Zwart werken bij de boer in je buurt.
Op bezoek bij een ouder medemens.
Werken in de supermarkt als vakkenvuller.

Slide 42 - Sleepvraag


Je betaalt belasting en premies over je inkomsten.


Je doet vrijwilligerswerk.
=

Je betaalt geen belasting over je salaris
=
Zwart werk
Grijs werk
Wit werk

Slide 43 - Sleepvraag

3. Loon Arbeid
Van je loon/salaris draag je een deel af:
  • belasting          collectieve voorzieningen
  • volksverzekeringen           WW, AOW et cetera

Loon/ salaris:
  • geld
  • loon in natura

Slide 44 - Tekstslide

Sleep de voorbeelden naar inkomsten uit arbeid of naar inkomsten uit bezit
Inkomsten uit arbeid
inkomsten uit bezit
prestatietoeslag
pacht
loon in natura
loon
huur
dividend
 vakantiegeld
rente

Slide 45 - Sleepvraag

gratis koffie of thee op haar werk;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de Tuin
Het inkomen van Esmee bestaat uit drie soorten sleep de goede inkomens vorm er achter.
loon in natura
loon uit bezit
loon uit arbeid

Slide 46 - Sleepvraag

Geld(inkomen) als .....
Met salaris/geld kun je weer voorzien in je behoeften doordat:
  • ruilmiddel
  • spaarmiddel
  • rekenmiddel

Slide 47 - Tekstslide

2. Welke geldfunctie hoort waarbij?
3. Ruilmiddel
1. Rekenmiddel
2. Spaarmiddel

Slide 48 - Sleepvraag

Spaarmotief
Geld als spaarmiddel, doe je voor een spaarmotief:
  • sparen voor een onverwachte uitgave, uit voorzorg
  • sparen voor een doel
  • sparen voor rente

Slide 49 - Tekstslide

Over 2 maanden wil ik een nieuwe scooter kopen.
Welke spaarmotief heb ik?
A
sparen uit voorzorg
B
sparen vanwege een tijdelijk geldtekort
C
sparen voor de rente
D
sparen voor een doel

Slide 50 - Quizvraag

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 51 - Quizvraag

Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
A
sparen voor de rente
B
sparen uit voorzorg
C
sparen voor een doel
D
sparen voor een ander

Slide 52 - Quizvraag

Lees de onderstaande zinnen. Noteer per zin van welk spaarmotief er sprake is.

1) Jeanine spaart om onvoorziene uitgaven 
te kunnen doen. 
2) Martine legt geld opzij om volgend jaar met vakantie te kunnen.
3) Jaco heeft zijn geld op de bank gezet vanwege een gunstige spaarrente.
Doel
Rente
Voorzorg

Slide 53 - Sleepvraag