Week 40 KLAS 1

Nederlands klas 1 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands klas 1 

Slide 1 - Tekstslide

Planning deze week:
Les 1: Spelling blok 2 BK: 2.8 + dictee blok 2 BK
Les 2: lezen
Les 3: Spelling blok 1 KGT: 1.7 + 1.8 + dictee blok 1 KGT
Les 4: lezen
Les 5: Nieuwsbegrip tekst + sleutelvragen
Les 6: Nieuwsbegrip online + huiswerk





Slide 2 - Tekstslide

Magister Learn
Week 40

Slide 3 - Tekstslide

Les 1: Spelling BK 2.8

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen vandaag:
-je weet wanneer je een enkele of dubbele klinker moet schrijven;
-je weet wanneer je een enkele of dubbele medeklinker moet schrijven;
-je kunt het werkwoord in de tegenwoordige tijd op de goede manier spellen.


Slide 5 - Tekstslide

Theorie
Tegenwoordige tijd enkelvoud

Slide 6 - Tekstslide

Klinkers en medeklinkers
Als een zin gaat over iets dat nu gebeurt, staat hij in de tegenwoordige tijd. 

Om het werkwoord in het enkelvoud goed te schrijven, gebruik je deze regels:

Bij ik schrijf je de ik-vorm.
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.

Slide 7 - Tekstslide

Ik-vorm die eindigt op -t
Bij het spellen van het werkwoord moet je het volgende onthouden.
Als de ik-vorm van het werkwoord eindigt op een t, dan hoef je geen extra t te schrijven.

voorbeeld
karten – (ik) kart – (hij) kart
snuiten – (ik) snuit – (hij) snuit



Slide 8 - Tekstslide

Wat is de ik-vorm van kletsen
A
klets
B
kletss
C
kletst

Slide 9 - Quizvraag

Vul de goede vorm
van het werkwoord in
jij ......... (kletsen)
A
klets
B
kletst
C
kletsen

Slide 10 - Quizvraag

Vul de goede vorm van
het werkwoord in:
hij ............ (kletsen)
A
kletsen
B
klets
C
kletst

Slide 11 - Quizvraag

Vul de ik-vorm in van het werkwoord rennen

Slide 12 - Open vraag

Vul de hij-vorm in van het werkwoord rennen

Slide 13 - Open vraag

Opdracht in je schrift
Schrijf de hij-vorm op van de volgende werkwoorden 
(let op > ik-vorm + t)
-snappen
-bijten
-kopen
-bekijken
-staan



timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag: huiswerk!
Zie Magister Learn

Week 40
Spelling 2.8 BK
Maken opdracht:
22 - 23.1 - 23.2 - 24a - 24b 
+ dictee blok 2 (met oortjes of thuis maken)

Slide 15 - Tekstslide

Les 2: lezen 

Slide 16 - Tekstslide

Les 3: spelling 1.7 + 1.8 KGT

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen vandaag:
-je weet hoe je woorden met een au of ou moet schrijven;

-je weet hoe je woorden met een ij of ei moet schrijven.

Slide 18 - Tekstslide

Au of ou
Bij een korte klank schrijf je één klinker. Bij een lange klank schrijf je twee dezelfde klinkers. Je kunt ook van twee verschillende klinkers een nieuwe klank maken. Je kent bijvoorbeeld al de ie. Ook met andere klinkers kun je een nieuwe klank maken: a en u wordt au. En o en u wordt samen ou.


Bij de letters au en ou hoor je dezelfde klank, hoewel je de klank niet hetzelfde schrijft.

Slide 19 - Tekstslide

Au of ou
voorbeeld
gauw, auto
kou, stout

Er is geen regel die je vertelt wanneer je au of ou schrijft. 
De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.

Slide 20 - Tekstslide

IJ of ei
Bij de letters ij en ei hoor je dezelfde klank, hoewel je de klank niet steeds hetzelfde schrijft.

voorbeeld
prei, reis
wijs, rijk

Er is geen regel wanneer je ij of ei schrijft. De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.


Slide 21 - Tekstslide

Welk woord is goed gespeld?
A
schauder
B
schouder
C
sgauder
D
sgouder

Slide 22 - Quizvraag

Vul in: ou of au (typ het hele woord)
ben..wd

Slide 23 - Open vraag

Vul in: ou of au (typ het hele woord)
inh..d

Slide 24 - Open vraag

Vul in: ij of ei (typ het hele woord)
g..t

Slide 25 - Open vraag

Vul in: ij of ei (typ het hele woord)
gr..zer

Slide 26 - Open vraag

Opdracht in je schrift
Bedenk twee woorden met een ou
en twee woorden met een au.
(De woorden mogen niet uit 
de vorige quizvragen komen ;)

timer
1:00

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag: huiswerk!
Zie Magister Learn

Week 40
Spelling
1.7 + 1.8 KGT
Maken:
1.7: opdr. 29.1-5 + 29.6-10          1.8: opdr. 31

Slide 28 - Tekstslide

Les 4: lezen 

Slide 29 - Tekstslide

Les 5+6: Nieuwsbegrip

Slide 30 - Tekstslide