examentrainer H6

Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten. In welke eigenschap verschillen haarvaten van aders en slagaders, waardoor haarvaten voor vlooien geschikter zijn om bloed uit op te zuigen?
A
de bloeddruk in haarvaten is lager
B
de stroomsnelheid in haarvaten is lager
C
de wand van haarvaten is dunner
D
de zuurstofconcentratie is lager
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten. In welke eigenschap verschillen haarvaten van aders en slagaders, waardoor haarvaten voor vlooien geschikter zijn om bloed uit op te zuigen?
A
de bloeddruk in haarvaten is lager
B
de stroomsnelheid in haarvaten is lager
C
de wand van haarvaten is dunner
D
de zuurstofconcentratie is lager

Slide 1 - Quizvraag

Conclusie?
Welke geeft stroomsnelheid aan? A of B? 

Slide 2 - Tekstslide

De stroomsnelheid is in aders lager dan in haarvaten.
A geeft stroomsnelheid aan.

Slide 3 - Tekstslide

Vier stoffen of groepen van stoffen in het opgezogen bloed zijn: aminozuren, antistoffen, glucose en hemoglobine.
Welke van deze stoffen moeten worden verteerd zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken?
A
aminozuren en glucose
B
aminozuren en hemoglobine
C
antistoffen en glucose
D
antistoffen en hemoglobine

Slide 4 - Quizvraag

antistof = proteïne
hemoglobine = proteïne

Slide 5 - Tekstslide

De eerste dagen na besmetting is een patiënt rillerig en krijgt hij koorts.

Is er een verband tussen de rillerigheid en de koorts van de patiënt? Zo ja, wat is dan het verband?
A
ja, normwaarde hoger afgesteld, daardoor rillingen zodat lichaamstemperatuur wordt verhoogd.
B
ja, normwaarde lager afgesteld, daardoor rillingen waardoor lichaamstemperatuur wordt verlaagd.
C
nee, geen verband

Slide 6 - Quizvraag

4) − Verklaar waarom vaccinatie in dit geval geen zin heeft. − Noteer een behandeling die in deze situatie wel geschikt is.

Slide 7 - Open vraag

passieve immunisatie


*serum
*zelf geen antistoffen

Slide 8 - Tekstslide

actieve immunisatie

*verzwakte of dode ziekteverwekkers in je lichaam spuiten, zodat het lichaam zelf antistoffen gaat maken


*hierbij ontstaan geheugencellen, zodat het lichaam de ziekte in tweede instantie snel herkent en uitschakelt




Slide 9 - Tekstslide

5) Waardoor biedt vaccinatie tegen een ziekte zoals mazelen, geen enkele bescherming tegen een andere infectieziekte, zoals rodehond? Gebruik in je antwoord de termen antigeen en antistof.

Slide 10 - Open vraag

‘Een infectie met HPV kan soms vanzelf weer genezen.’ Ruby vraagt zich af hoe dat kan. Hoe kan het best worden verklaard dat er dan geen geïnfecteerde cellen meer zijn?
A
de cellen die zijn geïnfecteerd, gaan dood
B
de cellen die het virus bevatten, zijn herkend door specifieke afweer en gedood
C
de virussen buiten de cellen zijn allemaal door macrofagen opgeruimd

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

vraag 7

Slide 13 - Tekstslide

Op grond van hun kennis over de vorming van antistoffen bij vaccinaties tekenen ze het verdere verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma na de tweede en derde vaccinatie.

In afbeelding 1 zie je vier van de getekende grafieken. Welke leerling heeft het verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma juist getekend?
A
leerling 1
B
leerling 2
C
leerling 3
D
leerling 4

Slide 14 - Quizvraag

Geef een biologisch argument dat ervoor pleit om ook jongens tegen HPV te vaccineren.

Slide 15 - Open vraag