Werkwoordspelling les 4: voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bn


Nederlands
Werkwoordspelling 
Les 4
VG2 P1 2019/2020
Voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Nederlands
Werkwoordspelling 
Les 4
VG2 P1 2019/2020
Voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Je kunt nu...

... een samengestelde zin herkennen.
... de persoonsvorm in een zin vinden.
... de persoonsvorm tt in een zin vervoegen.
... de persoonsvorm vt in een zin vervoegen.
... werkwoorden vervoegen, die oorspronkelijk uit het Engels komen.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les weet je...

... hoe je het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegt.
... hoe je het onvoltooid deelwoord op de juiste manier vervoegt.
... hoe je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier vervoegt.
... hoe je het onderwerp in een zin vindt.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen met het vdw
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen met het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen met het onvoltooid deelwoord
Maak onderstaande opdrachten.
Klik op de linkjes om bij de opdrachten te komen.

Slide 14 - Tekstslide

Oefenen
Op de volgende slides volgt een aantal opdrachten, die bedoeld zijn om het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord te onderscheiden van de persoonsvorm verleden tijd.

Dus: 
Je leert wat het verschil is tussen het vdw als bn en de pv vt.

Slide 15 - Tekstslide

Kies de juiste vorm en leg uit
De begeleide/begeleidde man was blij met Antons hulp.

Slide 16 - Open vraag

Kies de juiste vorm en leg uit

De verwoeste/verwoestte kerktoren wordt weer snel gerepareerd.

Slide 17 - Open vraag

Kies de juiste vorm en leg uit

De storm verwoestte/verwoeste onlangs de kerktoren.

Slide 18 - Open vraag

Kies het juiste antwoord

Het (typen) adres
A
getypete
B
getypte

Slide 19 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord

Het (verlichten) tuinpad
A
verlichten
B
verlichtte
C
verlichte
D
verlichtten

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in

In de door de storm (vellen) boom staan de namen (kerven) van vele verliefden.

Slide 21 - Open vraag

Lees de theorie

Slide 22 - Tekstslide

Lees de theorie

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen met het onderwerp
Maak: onderwerp 01
Meer dan 1 fout? Maak dan: onderwerp 02
Wederom meer dan 1 fout? Maak dan: onderwerp 03

Ga door met het maken van de opdrachten totdat je niet meer dan 1 fout hebt.

Slide 24 - Tekstslide

Herhaling persoonsvorm TT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vind je

Slide 25 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd
De docent (deleten) de opdracht.
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 27 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de tegenwoordige tijd

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 28 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

1. Vind jij ook niet dat ik veel verdien, vergeleken met wat hij __________ ? (verdienen)

Slide 29 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
2. Paul __________ mij of ik hem wil helpen. (polsen)

Slide 30 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. Ik hoorde dat de nieuwe H&M morgen geopend __________. (worden)

Slide 31 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Mijn vrienden snappen het niet, maar ik __________ die muziek erg vervelend. (vinden)

Slide 32 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Wat gek dat Jelle zich nog altijd zo over zijn hoge cijfers __________ ! (verbazen)

Slide 33 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Mijn kleren zullen er wel van gaan stinken, maar de vuurkorf __________ uitstekend! (branden)

Slide 34 - Open vraag

Tegenwoordige tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. Moet ik hem helpen of __________ je klasgenoot de uitleg zelf? (onthouden)

Slide 35 - Open vraag

Herhaling persoonsvorm VT
Op de volgende slides volgt een aantal herhalingsopdrachten over de persoonsvorm in de verleden tijd.

De opdracht:
Zet de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan in de goede vorm in de zin.
Schrijf ook het onderwerp op dat hoort bij die persoonsvorm!

Voorbeeld: 
_______ je dat een goed voorstel? (vinden)
Antwoord: vond je

Slide 36 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd
De docent (deleten) de opdracht.
A
delete
B
deletete
C
delette

Slide 37 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd
De coureur (racen) naar de finish.
A
racte
B
racete

Slide 38 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in in de verleden tijd

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 39 - Quizvraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort
1. Peter vroeg of ik hem wilde helpen, maar ik __________ er niet over. (peinzen)

Slide 40 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

2. __________ Frank en Freya bij dezelfde halte __________? (uitstappen)

Slide 41 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

3. De stiekeme snoepers dachten zeker dat wij niets __________!(vermoeden)

Slide 42 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

4. Het peloton reed wel door, maar de koploper __________ zijn voorsprong alsnog. (vergroten)

Slide 43 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

5. Je moet wel op mijn feestje komen, want je __________ mij dat! (beloven)

Slide 44 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

6. Toen je nog niet kon mailen, __________ bedrijven elkaar hun facturen. (faxen)

Slide 45 - Open vraag

Verleden tijd: Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer het onderwerp dat erbij hoort

7. De hele klas __________ samen de vloer na afloop van de kerstmarkt. (schrobben)

Slide 46 - Open vraag