les 5 H 8

Was machen wir heute?
1. Logo.de
2. oefentoets
3. Arbeit mit Texten
5. Hausaufgaben
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was machen wir heute?
1. Logo.de
2. oefentoets
3. Arbeit mit Texten
5. Hausaufgaben

Slide 1 - Tekstslide

Übersetze (Wer hat die meisten Wörter richtig? )
Kijk voor elkaar na! 5 minuten voor het vertalen en 5 voor het nakijken
1. de kat                                            12. nadoen
2. voeren                                          13. blaffen
3. gemiddeld                                  14. de dierentuin 
4. de hond uitlaten                       15. ziek 
5. de staart                                       16. de kooi
6. de neus                                         17. de aap
7. de tand / de tanden                   18. de soort
8. de kudde
9. bijten
10. verzorgen
11. schattig 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Wie heeft geen fouten in deze overhoring?

Slide 3 - Tekstslide

Grammatik und Wörter 

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal deze zin:
Deze wetenschapper aait de papegaai

Slide 5 - Open vraag

Vertaal:
Welke hond blafft?

Slide 6 - Open vraag

vertaal:
Sommige vogels doen een kat na.

Slide 7 - Open vraag

Vertaal:
Zonder mijn huisdier ben ik ziek

Slide 8 - Open vraag

Jouw Hond blafft en bijt.

Slide 9 - Open vraag

Sprechen: bij het volgende spel gaat het erom dat je heel snel en spontaan vragen over jezelf, je familie, je woonsituatie, huisdieren en je dagindeling kunt beantwoorden.
Voorbeeld vragen: 
1. Hoe heet je? 
2. Hoe oud ben je? 
3. Waar woon je?
4. Hoeveel broers en zussen heb je? 
5. Wat voor huisdier heb je? 
6. Hoe heet je huisdier?
7. Wat doe je op maandagavond/ dinsdagavond enz? 
8. Hoe laat sta je in het weekend op enz?
9. Hoe heeft je beste vriend(in)? 
Bedenk nog meer vragen bij de onderwerpen huisdieren en dagindeling. Geen ja/nee vragen!
Jullie hebben voor de voorbereiding  5 minuten. Dan gaan we het spel spelen. 
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik 

Slide 11 - Tekstslide


Welk lidwoord hoort in de lege plek:
m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
3.
der
4. 
den
das
die

Slide 12 - Open vraag


m
v
o
mv
1.
3.
einem
einer
einem
keinen (n)
4.
Vul aan:

Slide 13 - Open vraag

Welke woorden horen bij de ein- Groep

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de der- groep en de ein- groep

Slide 15 - Woordweb

Welke woorden horen bij de voorzetsel +4

Slide 16 - Open vraag

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 4e nv?

Slide 17 - Woordweb

Voorzetels +4
bis (tot)
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
entlang (langs)

Slide 18 - Tekstslide

timer
1:00
Welke voorzetsels krijgen altijd de 3e nv?

Slide 19 - Woordweb

Voorzetsels +3
aus (uit) bei (bij) mit (met) nach (naar) seit (sinds)
von (van/door)
zu (naar)
entgegen (tegemoet)
gegenüber (tegenover)
außer (behalve)

Slide 20 - Tekstslide



De bepaalde lidwoorden en dies-, jed-, jen-, manch-, solch- etc. horen bij de .... 
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 21 - Quizvraag

De bezittelijke voornaamwoorden (mein, dein, sein, enz.) horen bij de ...
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe

Slide 22 - Quizvraag

Onzijdig woord der-Gruppe in de vierde naamval
A
der
B
das
C
die
D
dem

Slide 23 - Quizvraag

Vrouwelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 24 - Quizvraag

Mannelijk woord der-Gruppe wordt in de derde naamval
A
der
B
dem
C
das
D
den

Slide 25 - Quizvraag

welke woorden horen bij de:
der Gruppe
A
dies-; solch ; manch; welch;
B
mein-; kein; sein; ihr;

Slide 26 - Quizvraag

Welke woorden horen bij de der- groep?

Slide 27 - Open vraag

Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
DER-Gruppe
B
EIN-Gruppe

Slide 28 - Quizvraag

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de eerste naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 29 - Quizvraag

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de vierde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 30 - Quizvraag

Waar staan de naamvallen ook alweer voor?
Waar staat de derde naamval voor?
A
gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 31 - Quizvraag

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e

Slide 32 - Quizvraag


Vul de juiste naamvallen in:
D... Junge sieht d... Hund
A
Der Junge, den Hund
B
Das Junge, der Hund
C
Der Junge, der Hund
D
Den Junge, den Hund

Slide 33 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 34 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau

Slide 35 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 36 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
Mein... Frau gibt unser... Kind ein... Buch.
A
Mein Frau, unsem Kind, ein Buch
B
Meine Frau, unserem Kind, ein Buch
C
Meine Frau, unserem Kind, eines Buch
D
Meiner Frau, unser Kind, ein Buch

Slide 37 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 38 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?
A
du
B
dich
C
ihr
D
dir

Slide 39 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord het in de 3e naamval is?
A
es
B
ihm
C
mir
D
sie

Slide 40 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
euer

Slide 41 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?
A
ihr
B
ihn
C
sie
D
Sie

Slide 42 - Quizvraag

Kennst (jij)..... (hem) .....?
A
du - ihn
B
du - ihm
C
dir - ihn
D
dich - ihm

Slide 43 - Quizvraag

Dies... Männer kaufen ein.... Auto.
A
Diese - einer
B
Diesen - einen
C
Diese - ein
D
Diese - einem

Slide 44 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 45 - Woordweb

Wat moet nog geoefend of uitgelegd worden?

Slide 46 - Woordweb

Hausaufgaben
1. Lernen Wörterliste A und B
2. Wiederhole Grammatik- die Fälle (denke auch an die Tabelle der Fälle) 
3. Welche Fragen hast du noch? 

Slide 47 - Tekstslide


m
v
o
mv
1.
der
die
das
die
3.
4.
Vul aan:

Slide 48 - Open vraag