Quiz Taaltalent 2 Hoofdstuk 2

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Welk kledingstuk zie je hier?

1. Een T-shirt
2. Een bloes
3. Een overhemd
4. Een hemd

Welk kledingstuk zie je hier?

1. Bikini
2. Onderbroek
3. Stropdas
4. Badpak

Wat zie je op de afbeelding?

1. Een paar schoenen
2. Twee paar schoenen
3. Een paar laarzen
4. Twee paar laarzen

Wat betekent de volgende zin:
'Hij heeft een hekel aan kleren kopen'.

1. Hij vindt kleren kopen leuk.
2. Hij vindt kleren kopen moeilijk.
3. Hij vindt kleren kopen duur.
4. Hij vindt kleren kopen niet leuk.

Welk kledingstuk zie je op de afbeelding?

1. jurk
2. rok
3. muts
4. broek

Wat dragen zij?

1. Een uniform
2. Een pak
3. Klederdracht
4. Moderne kleding

Pronomen demonstrativum:
Welke zin is goed?

1. Koop je dit pak?
2. Koop je dit trui?
3. Koop je dat jurk?
4. Koop je deze overhemd?

Zie je _____ huis daar? Daar woon ik!
Welk woord hoort in de zin?

1. dit
2. dat
3. deze
4. die

Neem je deze trein of _______?

1. dit
2. dat
3. die

De kleur van kleding beschrijven:
Welke zin is juist geschreven?

1. Hij draagt een rood broek.
2. Hij draagt een gele T-shirt.
3. Hij draagt een zwart pak.
4. Hij draagt een blauwe overhemd.

Welke zin is juist geschreven?

1. Zij draagt zwarte schoenen.
2. Zij draagt zwart schoenen.
3. Zij draagt een zwarte schoenen.
4. Zij draagt zwarten schoenen.

Welke woord past het beste in de zin?
Ik wil nieuwe kleren _____ ik ga naar een feest.

1. of
2. en
3. dus
4. want

Welk woord past het beste in de zin?
Ik heb geen geld _____ ik kan geen nieuwe schoenen kopen.

1. of
2. maar
3. dus
4. want

Welk woord past het beste in de zin?
Ik wil graag een nieuwe bril kopen, ______ ik heb geen geld.

1. maar
2. dus
3. en
4. want

Is de zin goed of fout?
Ik wil de broek ruilen want de broek is te klein.

1. goed
2. fout

In welke zin zie je een scheidbaar werkwoord (separabele verba)?

1. Hij heeft een woordenboek gebruikt.
2. Ik heb mijn trui aangedaan.
3. Wij hebben de verkoper bedankt.
4. Zij is naar Eindhoven verhuisd.

Welk woord is inseparabel?
(niet scheidbaar)

1. uitnodigen
2. aantrekken
3. herhalen
4. schoonmaken

Welke zin is NIET juist?

1. Ik heb mijn sokken aangedaan.
2. Ik ben met mijn man getrouwd.
3. Ik heb een jurk gekocht.
4. Ik heb vandaag geschoonmaakt.

Hoeveel separabele verba hoor je?

1. 4
2. 6
3. 2
4. 8