1. Gisteren kocht ik een broodje,
dat €3,00 kostte.
Dat -> Het broodje
2. Het boek dat ik gekregen heb, gaat over reizen.
Dat -> Het boek
3. Ik hou van de schoenen die ik nu draag.
Die -> de schoenen
4. De buren hebben een hond geadopteerd, die heel oud is.
Die -> de hond
NU JIJ!