4K - Examentraining - Ecologie en Onderzoeksvaardigheden

4K - Ecologie en Onderzoeksvaardigheden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4K - Ecologie en Onderzoeksvaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

Op het centraal examen kom je de volgende vier soorten open vragen tegen:
Leg uit-vragen
Vragen met een kort antwoord
Rekenvragen
Vragen met een diagram

Slide 2 - Tekstslide

Leg uit vragen 1/3
Stap 1 Selecteer de vraag.
Ga eerst na welke zin in de tekst de echte vraag is.

Stap 2 Vervang de verwijswoorden
Hierbij kun je denken aan de woorden die, dat, deze, daar, enzovoort. Schrijf de zin opnieuw, maar nu met de begrippen.

Slide 3 - Tekstslide

Leg uit vragen 2/3
Stap 3 Markeer het opdrachtenwerkwoord.
Opdrachtwerkwoorden zijn leg uit, verklaar, bereken, enzovoort.

Stap 4 Markeer de begrippen.
De begrippen zijn bijna altijd woorden die je bij het vak biologie hebt geleerd. Maar het kunnen ook worden zijn die worden beschreven in de tekst bij de vraag.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit vragen 3/3
Stap 5 Omschrijf de gemarkeerde begrippen.
Voor elk begrip gebruik je een nieuwe zin.

Stap 6 Formuleer het antwoord.
  • De omschrijving van de begrippen
  • Een verbindingswoord
  • De uitlegzin

Slide 5 - Tekstslide

Instructiewoorden biologie
Noteer
Beschrijf
Leg uit
Verklaar
Geef
Geef aan
Schrijf op

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit-vraag
(Bladzijde 1, vraag 1)
In zee leven verschillende groepen planten, zoals groenwieren, roodwieren en bruinwieren.

Zonlicht bestaat uit verschillende kleuren licht. Elke kleur licht heeft een eigen golflengte (gemeten in nanometer (nm), zie de tabel). Hoe kleiner de golflengte is, hoe dieper die kleur licht doordringt in zeewater.

Slide 8 - Tekstslide

(Bladzijde 1, vraag 1)

Welke groep wieren kan het diepst in zee leven, de roodwieren of de bruinwieren? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Open vraag

(Bladzijde 2, vraag 2)

In Alaska leven poolvossen. Poolvossen jagen op kleine knaagdieren zoals lemmingen.
Welk type kiezen hebben poolvossen?
A
Knipkiezen
B
Knobbelkiezen
C
Plooikiezen

Slide 10 - Quizvraag

Klapekster
(Bladzijde 2, vraag 3)

Op internet is de volgende informatie over de klapekster te vinden.



Kenmerken:
  • De bovenzijde is grijs van kleur.
  • De onderzijde is wit.
  • Er is aan beide kanten een brede, zwarte oogstreep aanwezig.
  • De snavel heeft een haakvormige punt.
  • De staart is zwart, met witte strepen aan de zijkanten.
  • De vleugels zijn zwart, met een witte vlek aan de zijkant.

Slide 11 - Tekstslide

(Blz. 2, vraag 3)
Vogels worden op grond van hun voedsel ingedeeld in drie groepen:
- Insecteneters
- Roofvogels
- Zaadeters

De vogel op de afbeelding heeft volgens de informatie een kenmerk dat bij roofvogels hoort.

Slide 12 - Open vraag

Vragen met een diagram
(Bladzijde 3, vraag 4)

Lisanne vraagt vijf klasgenoten om mee te doen aan een onderzoek. Ze laat de klasgenoten tien minuten hardlopen.

Lisanne laat de klasgenoten vlak voor de inspanning en na de inspanning uitademen in een bekerglas met helder kalkwater. Ze noteert hoelang het duurt voordat het kalkwater troebel wordt.
De resultaten van vlak voor de inspanning zijn anders dan de resultaten na de inspanning.

Bereken het gemiddelde van beide resultaten en maak hier op de uitwerkbijlage een staafdiagram van.

Slide 13 - Tekstslide

Vragen met een diagram (2)
De resultaten van vlak voor de inspanning zijn anders dan de resultaten na de inspanning.
 

Bereken het gemiddelde van beide resultaten en maak hier op de uitwerkbijlage een staafdiagram van.

Slide 14 - Tekstslide

Vragen met een diagram (3)

Slide 15 - Tekstslide

Examenvragen Ecologie

Slide 16 - Tekstslide

(Blz 4, vraag 5)
Bruinvissen eten vissen zoals grondels, wijtingen en haringen. Wijtingen en haringen worden ook door mensen gegeten. Haringen eten onder andere algen. Algen zijn planten die in het water leven. Zeehonden en haaien jagen op bruinvissen.

In de informatie worden organismen genoemd die deel uitmaken van voedselketens.
Wat is de juiste voedselketen volgens de informatie?
A
Algen -> haringen -> bruinvissen -> haaien
B
algen -> haringen -> bruinvissen -> mensen
C
algen -> haringen -> haaien -> bruinvissen
D
algen -> haringen -> mensen -> bruinvissen

Slide 17 - Quizvraag

Voedselketen en voedselweb

Slide 18 - Tekstslide

Biotisch
Abiotisch
(bladzijde 4, vraag 6)
In de huid van vuursalamanders kan een levensgevaarlijke schimmel groeien. Een besmette salamander sterft binnen enkele weken.

Geef aan of de schimmel een abiotische of een biotische factor is voor vuursalamanders.
Geef ook aan of vocht een abiotische of een biotische factor is.
Vocht
Schimmel

Slide 19 - Sleepvraag

Foliumzuur bij muizen
(Bladzijde 5 en 6, vraag 7)

Foliumzuur is een vitamine die veel voorkomt in groente en fruit. Uit onderzoek blijkt dat muizen voldoende foliumzuur nodig hebben voor een normale embryonale ontwikkeling.
Wetenschappers onderzoeken of foliumzuur bij mannetjesmuizen invloed heeft op de ontwikkeling van hun nakomelingen. Ze gebruiken hiervoor twee groepen muizen (zie de tabel).


Als de mannetjesmuizen volwassen zijn, laten de onderzoekers ze paren met vrouwtjesmuizen. Ze houden bij hoeveel vrouwtjesmuizen zwanger worden en hoeveel muizenbaby’s na de geboorte afwijkingen hebben. De resultaten staan in de tabel hieronder.


Slide 20 - Tekstslide

(Bladzijde 5 en 6, vraag 7)
De wetenschappers trekken de conclusie dat een tekort aan foliumzuur in het voedsel van mannetjesmuizen invloed heeft op de ontwikkeling van hun nakomelingen.

Uit de resultaten kan nóg een conclusie getrokken worden. Schrijf deze conclusie op.

Slide 21 - Open vraag

Onderzoekscyclus

Slide 22 - Tekstslide

(Bladzijde 5 en 6, vraag 8)

Moeten de vrouwtjesmuizen waarmee de mannetjesmuizen in dit onderzoek paren, opgegroeid zijn met voldoende foliumzuur in hun voedsel of met een tekort aan foliumzuur in het voedsel?
A
Allemaal met voldoende foliumzuur in het voedsel.
B
Allemaal met een tekort aan foliumzuur in het voedsel.
C
De helft met voldoende foliumzuur en de andere helft met een tekort aan foliumzuur in het voedsel.

Slide 23 - Quizvraag

Werkplan maken - controlegroep en experimentele groep

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link