In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
(wij hebben) heute eine Geburtstagsparty.
Slide 2 - Open vraag
(ik heb) ein Kind.
Slide 3 - Open vraag
(Heb jij) Lust zu grillen?
(Ik ben) gern am Strand.
Im Dezember (is het) kalt.
Julius (heeft) nur abends Zeit.
(Zijn) die Straßen heute glatt?
(Hebben) deine Eltern die Reise schon gebucht?
ist es
ich bin
hat
sind
hast du
haben
Slide 4 - Sleepvraag
Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist
Slide 5 - Sleepvraag
Ich habe
Du hast
Ihr habt
Wir haben
Jij hebt
Wij hebben
Ik heb
Jullie hebben
Slide 6 - Sleepvraag
het werkwoord 'werden
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden
Slide 7 - Sleepvraag
Wat betekent "er"?
Slide 8 - Open vraag
Wat betekent "sie"?
Slide 9 - Open vraag
Vertaal het woord tussen haakjes. Mein Freund heißt Julian. (Hij) ist 15 Jahre alt.
A
er
B
sie
C
es
Slide 10 - Quizvraag
Vertaal het woord tussen haakjes. Das ist ein Kind. (Het) ist noch ein Baby.
A
er
B
sie
C
es
Slide 11 - Quizvraag
WW HABEN Ich ... sechzehn Apps auf meinem Handy
A
hat
B
haben
C
habe
D
habt
Slide 12 - Quizvraag
WW SEIN Wie alt .... du?
A
bin
B
bist
C
sind
D
ist
Slide 13 - Quizvraag
WW HABEN Wir .... leckeren Hamburgers gegessen
A
habt
B
hat
C
habe
D
haben
Slide 14 - Quizvraag
WW SEIN Tschüs, ich .... weg!
A
bin
B
ist
C
sind
D
seid
Slide 15 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord Sein in: Wir .... Paula und Laura.
Slide 16 - Open vraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord Haben in: Warum ... du nichts gegessen?
Slide 17 - Open vraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord Sein in: Das ... mein Hund Felix.
Slide 18 - Open vraag
Herr Ullrich, ... Sie der Opa von Lukas?
Slide 19 - Open vraag
Eline und Amber ... meine Freundinnen.
Slide 20 - Open vraag
... du die DVD gekauft?
Slide 21 - Open vraag
Meine Schwester ... eine Gitarre.
Slide 22 - Open vraag
Vul de juiste vorm in van het werkwoord werden Ich ( word) morgen 16 Jahre alt
A
werde
B
werden
C
wirst
D
wird
Slide 23 - Quizvraag
Du ( wordt ) erst nächstes Jahr 18 Jahre alt
A
werde
B
werden
C
wird
D
wirst
Slide 24 - Quizvraag
Wir ( zullen) uns auf die Prüfung vorbereiten
A
werden
B
werde
C
worden
D
wird
Slide 25 - Quizvraag
Ihr ( zult ) müde sein nach dem langen Tag
A
werdet
B
wirst
C
werde
D
werde
Slide 26 - Quizvraag
Gebruik de juiste vorm van het werkwoord werden
Ihr ..... das Frühstück machen.
A
werden
B
werdet
C
wirdet
D
wirden
Slide 27 - Quizvraag
Gebruik de juiste vorm van het werkwoord werden
........ Sie morgen sechzig Jahre alt?
A
wird
B
werd
C
werdet
D
werden
Slide 28 - Quizvraag
Gebruik de juiste vorm van het werkwoord werden: Er ........ es nicht vergessen.
A
werde
B
werden
C
wird
D
werdet
Slide 29 - Quizvraag
Wat is in deze zin het zelfstandig naamwoord? (schrijf ze op, gescheiden door een komma) Sabine kommt jeden Abend um sieben Uhr von der Arbeit nach Hause.
Slide 30 - Open vraag
Wat is in deze zin het zelfstandignaamwoord? (schrijf ze op, gescheiden door een komma) Der Taxifahrer hat die Familie nach Hause gefahren.