In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Geld voor de overheid en Inkomen
Slide 1 - Tekstslide
De inflatie is in december gedaald en komt uit op het laagste niveau in ruim vijf jaar. In november bedroeg de inflatie nog 1,0%. De dalende inflatie wordt vooral veroorzaakt door dalende benzineprijzen.
Op een examentraining voor TL-leerlingen presenteert economiedocente mevrouw Tonk bovenstaand persbericht en een grafiek van de CBS-site. De docente legt haar leerlingen enkele conclusies voor. Welke conclusie over de grafiek is juist?
A
In 1998 waren de prijzen twee keer zo hoog als in 2014.
B
In 2012 en 2013 waren de prijzen even hoog.
C
In 2014 was de inflatie de laagste in 20 jaar.
D
In de periode 2002-2004 daalden de prijzen.
Slide 2 - Quizvraag
Leg uit in twee stappen dat inflatie hoger dan 2% kan leiden tot werkloosheid.
Slide 3 - Open vraag
Hieronder staan drie economische verschijnselen. 1 Consumenten stellen aankopen uit. 2 Consumenten verwachten een verdere daling van de prijzen. 3 De productie daalt.
In welke regel staan deze verschijnselen zó dat een economisch logische gedachtegang ontstaat?
Mevrouw Tonk: “De inflatie in Nederland wordt door het CBS gemeten aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI).” Mevrouw Tonk laat haar leerlingen een voorbeeld zien van de bestedingen van een gemiddeld gezin. Geef een reden waarom de wegingsfactor voor elke bestedingscategorie verschilt.
Slide 5 - Open vraag
Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen. Doe het zo: Noteer de nummers (1) en (2) op je antwoordblad. Vul bij de nummers de juiste woorden in. Kies uit de woorden die tussen haakjes staan. We spreken van volledige prijscompensatie als de nominale verandering van het (netto) inkomen …(1)… (gelijk aan / hoger dan / lager dan) de inflatie is. Dat betekent dat de koopkracht van een werknemer …(2)… (daalt / gelijk blijft / stijgt).
Slide 6 - Open vraag
uit een krant, oktober 2014: Door de kabinetsvoorstellen gaan hogere inkomens fors meer belasting betalen. De komende jaren gaan mensen met een belastbaar inkomen van meer dan € 70.000 per jaar, over elke euro die ze meer verdienen dan € 70.000, 60%, in plaats van 52%, belasting betalen.
De loon- en inkomstenbelasting (in box 1) in Nederland is een voorbeeld van een progressieve belastingheffing.
Wat betekent een progressief belastingstelsel?
A
De loon- en inkomstenbelasting berust op het profijtbeginsel.
B
De loon- en inkomstenbelasting gaat ieder jaar wat omhoog.
C
Mensen met veel vermogen moeten veel belasting betalen.
D
Mensen met een hoger inkomen betalen procentueel meer belasting.
Slide 7 - Quizvraag
Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
Het 60%-tarief geldt alleen over …(1)… (€ 80.000 / het gedeelte boven de € 70.000). Bij het gemiddelde percentage in box 1 doen ook de …(2)… (hogere / lagere) percentages voor een deel van het inkomen mee.
Slide 8 - Open vraag
De overheid wil voor mensen met een laag belastbaar inkomen, zoals Lena, juist het belastingpercentage verlagen, zodat zij een hoger besteedbaar inkomen overhouden.
Uit de grafiek blijkt dat over de eerste euro’s van het belastbaar jaarinkomen geen belasting afgedragen wordt.
Wat is hiervan de reden?
A
de aftrekposten
B
de heffingskortingen
C
de inkomensvrijstelling
D
de vermogensvrijstelling
Slide 9 - Quizvraag
Het verschil tussen mensen met hoge inkomens en mensen met lage inkomens in Nederland is groter geworden. Zo blijkt dat: − de laagste inkomens tussen 1990 en 2011 er reëel 10% op achteruit zijn gegaan, − lage inkomens meestal sociale uitkeringen zijn. Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
De ontvangers van sociale uitkeringen zijn er de laatste twintig jaar reëel op achteruit gegaan, doordat de …(1)… (lonen / prijzen) meer zijn …(2)… (gedaald / gestegen) dan de sociale uitkeringen.
Slide 10 - Open vraag
Lorenzcurve B geeft de inkomensverdeling in Nederland aan in 2014. Stel dat de overheid in 2015 de aftrek van de hypotheekrente afschaft.
Welke Lorenzcurve geeft de inkomensnivellering weer die daardoor ontstaat?
A
Lorenzcurve A
B
Lorenzcurve B
C
Lorenzcurve C
Slide 11 - Quizvraag
In Duitsland is in 2013 een brutominimumloon ingevoerd van € 8,50 per uur.
Bereken in twee decimalen het brutominimumloon per uur in Duitsland in 2015. Schrijf je berekening op.
Slide 12 - Open vraag
De koopkrachtdaling van sommige ouderen blijkt veel groter te zijn dan het gemiddelde van 1,5%. Dit is de uitkomst van de koopkrachtberekeningen, die het Nibud heeft uitgevoerd.
Megan heeft de televisie-uitzending over Prinsjesdag gevolgd. Ze maakt zich nu wel wat zorgen om haar oma. Oma heeft al niet zo heel veel geld te besteden en nu gaat haar koopkracht er nog verder op achteruit. Wat wordt er met koopkracht bedoeld?
A
de hoeveelheid geld die iemand te besteden heeft plus de premies die iemand betaalt
B
de hoeveelheid geld plus goederen die iemand heeft minus de premies die hij moet betalen
C
de hoeveelheid goederen of diensten die gekocht kunnen worden met het besteedbaar inkomen
D
het inkomen waarmee goederen en diensten gekocht kunnen worden
Slide 13 - Quizvraag
De regering wil ook de regels van de kinderbijslag veranderen. In 2014 werd Megan 16 jaar en haar broer Leo 10 jaar.
Bereken in twee decimalen hoeveel kinderbijslag de moeder van Megan en Leo in 2014 per kwartaal ontvangt. Schrijf je berekening op
Slide 14 - Open vraag
Behalve met bezuinigingen op de kinderbijslag zal het gezin van Megan ook nog rekening moeten houden met de inflatie. Om inflatie te meten wordt het consumentenprijsindexcijfer (CPI) gebruikt.
Bereken in twee decimalen het CPI voor het gezin van Megan. Schrijf je berekening op.
Slide 15 - Open vraag
Door meer te besteden ontstaat een ‘vicieuze cirkel’: bestedingen zorgen uiteindelijk voor meer bestedingen, heeft Megan tijdens de economieles begrepen. Hieronder staan drie verschijnselen: 1 Het inkomen van werknemers neemt toe. 2 De productie stijgt. 3 De werkloosheid neemt af.
In welke regel staan deze verschijnselen zo, dat een logische gedachtegang ontstaat?
A
bestedingen nemen toe → 1 → 2 → 3 → bestedingen nemen toe
B
bestedingen nemen toe → 1 → 3 → 2 → bestedingen nemen toe
C
bestedingen nemen toe → 2 → 1 → 3 → bestedingen nemen toe
D
bestedingen nemen toe → 2 → 3 → 1 → bestedingen nemen toe
Slide 16 - Quizvraag
Wanneer de overheid wil dat mensen meer gaan besteden, kan de overheid maatregelen nemen om het besteedbaar inkomen te laten stijgen. Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
De overheid kan het besteedbaar inkomen van mensen laten stijgen door sociale premies te …(1)… (verhogen / verlagen) of de inkomstenbelasting te …(2)… (verhogen / verlagen).
Slide 17 - Open vraag
Niet iedereen in Nederland verdient evenveel. De overheid gebruikt het begrip ‘modaal inkomen’ om te berekenen wat de gevolgen van het economisch beleid zijn voor deze inkomensgroep. Jan Modaal is een (verzonnen) persoon die een modaal inkomen verdient.
Wat wordt bedoeld met het begrip modaal inkomen?
A
het gemiddelde inkomen
B
het inkomen dat het meest voorkomt
C
het minimuminkomen
D
het netto-inkomen
Slide 18 - Quizvraag
De overheid wil de inkomstenbelasting gaan verlagen. Daardoor zal Jan Modaal er € 69 netto per maand op vooruitgaan.
Jan Modaal gaat er in inkomen netto per maand 3,2% op vooruit. Bereken in twee decimalen het nieuwe maandelijkse netto-inkomen van Jan Modaal. Schrijf je berekening op.
Slide 19 - Open vraag
Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
Als je minder dan modaal verdient, heb je een beperkte koopkracht en ben je meestal een relatief …(1)… (groot / klein) deel van je inkomen kwijt aan je vaste lasten. Het vrij te besteden deel van je inkomen is dan in verhouding …(2)… (groot / klein).
Slide 20 - Open vraag
Maak de zinnen juist. Hoe dichter de Lorenzcurve bij de diagonaal ligt, hoe …(1)… (gelijker / ongelijker) de inkomensverdeling is. De 10% personen met de laagste inkomens verdienen …(2)… (4% / 9% / 20%) van het totale inkomen. De 10% personen met de hoogste inkomens verdienen …(3)… (25% / 75% / 90%) van het totale inkomen.
Slide 21 - Open vraag
Tijdens Prinsjesdag wordt er veel gesproken over de financiële gevolgen van de regeringsplannen voor verschillende bevolkingsgroepen. Ook bij Robin thuis vragen ze zich af wat er gaat veranderen.
De plannen die op Prinsjesdag gepubliceerd worden door de regering worden doorgerekend op financiële en economische gevolgen. Welke instantie berekent de economische gevolgen van de regeringsplannen?
A
Centraal Bureau voor de Statistiek
B
Centraal Plan Bureau
C
Sociaal Economische Raad
D
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Slide 22 - Quizvraag
Op het loon van Robins vader, de heer Tichelaar, wordt loonheffing ingehouden. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Welke wet behoort tot de volksverzekeringen?
A
Algemene Bijstandswet
B
Algemene Ouderdomswet
C
Werkloosheidswet
D
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Slide 23 - Quizvraag
Op de loonstrook staan een (1) en een (2). Vul de loonstrook aan door de juiste woorden te kiezen. Doe het zo: Noteer de nummers (1) en (2) op je antwoordblad. Vul bij de nummers de juiste woorden in. Kies uit de woorden die tussen haakjes staan in de loonstrook.
Slide 24 - Open vraag
Bereken in een decimaal hoeveel procent van het loon wordt afgedragen aan de Belastingdienst. Schrijf je berekening op.
Slide 25 - Open vraag
Uit een krant: Komend jaar zullen meer mensen een baan hebben door economische groei. & Tweeverdieners met elk een bruto-inkomen tussen de € 50.000 en € 75.000 gaan er 0,6% op vooruit Robin: “Dus als de werkgelegenheid stijgt, dan stijgt ook het besteedbaar inkomen.” Hieronder staan vijf economische verschijnselen: 1 De werkgelegenheid stijgt. 2 De loonheffing kan worden verlaagd. 3 De uitgaven aan sociale zekerheid dalen. 4 De werkloosheid daalt. 5 Het besteedbaar inkomen stijgt. In welke regel staan deze verschijnselen zo, dat een logische gedachtegang ontstaat?
A
1 → 2 → 3 → 4 → 5
B
1 → 3 → 2 → 4 → 5
C
1 → 4 → 2 → 3 → 5
D
1 → 4 → 3 → 2 → 5
Slide 26 - Quizvraag
Robin: “Pa, als ik naar je salarisstrook kijk, dan wordt er elke maand een groot bedrag ingehouden voor je pensioenvoorziening. Dat kun je toch ook zelf sparen.” Noem een reden waarom de overheid alle werknemers verplicht deel te nemen aan collectieve pensioenvoorzieningen.
Slide 27 - Open vraag
Hanneke werkt bij Damen Shipyards en het afgelopen jaar heeft zij €78.965 verdient. Ze woont alleen in een koophuis en twee honden. Het huis heeft zij destijds gekocht voor €340.000. De WOZ-waarde is van haar woning bedraagt € 310.000. Hanneke heeft een 2,5%-hypotheek op dit huis van € 290.000. Bereken hoeveel het eigenwoningforfait van Hanneke bedraagt.
Slide 28 - Open vraag
Hanneke heeft een vermogen van €89.000. Bereken het bedrag dat zij aan belasting moet betalen in box 3. Gebruik voor de berekening de gegevens uit onderstaande tabel.