H29 Overige kostensoorten

H29 Overige kostensoorten
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H29 Overige kostensoorten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen waarom er periodiek wordt afgeschreven op vaste activa 
  • Je kunt de hoogte van de periodieke afschrijving berekenen 
  • Je kunt het afschrijvingspercentage per periode berekenen
  • Je kunt de boekwaarde en (resterende) levensduur berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Afschrijven 
Aanleiding: vaste activa worden minder waard door gebruik en het verstrijken van tijd. 

Reden afschrijven: door periodiek af te schrijven worden de verwachte kosten van de waardedaling van de een vast actief verdeeld over de tijd dat we deze verwachten te gebruiken. 

Slide 3 - Tekstslide

Formule periodieke afschrijving
A = aanschafprijs inclusief bijkomende kosten 
R = restwaarde minus (sloop-)kosten 
n = aantal termijnen 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten



Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld periodieke afschrijving
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
    Periodieke afschrijving = (39.000+1.000-10.000)/5 = € 6.000


Slide 6 - Tekstslide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het afschrijvingspercentage
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
     


Slide 7 - Tekstslide

Bereken het afschrijvingspercentage 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage 
    Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% 
    Afschrijvingspercentage = 6.000 / (39.000 + 1.000) x 100% = 15%


Slide 8 - Tekstslide

Opgave 29.2
  • a) (2.500.000-500.000)/(16x12) = € 10.416,67
  • b) 10.416,67/2.500.000 x 100% = 0,42%

Slide 9 - Tekstslide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de restwaarde na 3 jaar




Slide 10 - Tekstslide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de boekwaarde na 3 jaar
    Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 



Slide 11 - Tekstslide

Bereken de restwaarde 
  • Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
  • Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar 
  • Restwaarde na 5 jaar € 10.000

    Jaarlijkse afschrijving =  € 6.000

    Bereken de boekwaarde na 3 jaar
    Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving 
    Boekwaarde einde jaar 3 = 39.000 + 1.000 - 3 x 6.000 = € 22.000


Slide 12 - Tekstslide

Opgave 29.3
  1. Afschrijving per jaar = (130.000 + 12.000 - 22.000)/5 = € 24.000
    Waarde eind jaar 3 = 130.000 + 12.000 - 3 x 24.000 = € 70.000
  2. Waarde eind jaar 3 = restwaarde + 2 x afschrijving per jaar 
    = 22.000 + 2 x 24.000 = € 70.000

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 29.6 + 29.8 B + C
timer
8:00

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 29.6
  • De huidige waarde is 40% van de aanschafprijs, want er is 4 x 15% afgeschreven. 100/40 x € 18.000 = € 45.000
  •  (€ 45.000 - € 4.500)/ € 45.000 x 100% = 90%
    90%/15% = 6 jaar 

Slide 15 - Tekstslide

Opgave 29.8 B + C
  • A (14.640.000 - 36.600.000)/36.600.000 x 100% = 60%
    60/5 = 12 jaar dus 1-1-2008
  • B) (650.000 - 284.375)/2,5 = 146.250 
    146.250 / 650.000 x 100% = 22,5%

Slide 16 - Tekstslide

Complementaire kosten 
  • zijn bijkomende kosten bijv. verzekering, onderhoud, reparatie, belastingen en interest 

  • Interest wordt berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen 

  • Gem. geïnvesteerd vermogen = (A + R) / 2



Slide 17 - Tekstslide

Opgave 29.10 en 29.12
timer
12:00

Slide 18 - Tekstslide

Opgave 29.10
  • Machinekosten per product bestaan uit afschrijvingskosten, interestkosten en complementaire kosten 
  • Afschrijving = (132.000 - 8.000)/8 = € 15.500
  • Interest = 0,06 x (132.000 + 8.000) / 2 = € 4.200 
  • Complementair = € 7.600
  • Machinekosten per product = (15.500 + 4.200 + 7.600/12) = € 1,37 (afgerond) 

Slide 19 - Tekstslide

Opgave 29.12
  • A) 600.000/40 = € 15.000, afgeschreven is 180.000/15.000 = 12 jaar
  • B) 5.400/3 = 1.800, restwaarde 12.600/1.800 = 7 jaar 
  • C) 36.000/4 = 9.000, aanschafwaarde 90.000/9.000 = 10 jaar 
  • D) eigendom = afschrijving  + rente = 15.000 + 12.000 = 27.000 < 29.000 = afwijzen

Slide 20 - Tekstslide

Personeelskosten 
Bestaan uit:
  • brutolonen (=salaris)
  • wettelijke sociale lasten:
           premie werknemersverzekeringen, bijdrage Zorgverzekeringswet,                vakantiegeld
  • vrijwillige sociale lasten:
           vergoeding reiskosten, maaltijden, fondsen werknemers
  • werkgeversdeel pensioenpremie 

Slide 21 - Tekstslide

Arbeidsuurtarief 
In dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur

  • Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten. 

Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld

Slide 22 - Tekstslide

Opgave 29.14 - klassikaal
  • Totale personeelskosten?
  • € 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304 
  • Aantal productieve uren per maand? 
  • 0,8 x 160 = 128
  • Berekening
  • € 2.304 / 128 = € 18

Slide 23 - Tekstslide

Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag. 

Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend. 

Slide 24 - Tekstslide

Opgave 29.17
Eerder klaar? Maak opgave 29.18
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Opgave 29.15 

Slide 26 - Tekstslide

Opgave 29.17

Slide 27 - Tekstslide

Overige kosten
  • Interestkosten
  • Kosten van grond 
  • Kosten diensten van derden
  • Kosten van belastingen; uitzondering Btw, winst-, dividend- en inkomstenbelasting 

Slide 28 - Tekstslide

29.6 Transferpricing 
Business units
Shared service centers: afdelingen die werkzaamheden uitvoeren voor verschillende business units. Bijv.: onderhoud, IT, marketing, catering etc

Slide 29 - Tekstslide

29.6 Transferpricing
Transfer price is de prijs die afdelingen/ bedrijfsonderdelen elkaar in rekening brengen. 
  • Marktgebaseerde transfer prijs
  • Kostengebaseerde transfer prijs (+ opslag?)
  • Onderhandelde transfer prijs (geen gedwongen afname van diensten binnen de eigen onderneming)

Internationaal
 belastingdienst: At arm's length = zakelijke prijs =  meestal marktprijs

Slide 30 - Tekstslide

29.6 Transferpricing: royalties 
Door business units royalty's (merkrechten) en vergoedingen voor diensten aan andere bedrijven in het buitenland te laten betalen wordt winstbelasting ontweken

Slide 31 - Tekstslide

Opgave 29.18 
Eerder klaar? Beantwoord vragen van opgave 29.19
timer
5:00

Slide 32 - Tekstslide

Opgave 29.18 
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 33 - Tekstslide

Opgave 29.18
  • 0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275  

Slide 34 - Tekstslide

Opgave 29.19
  • 1) juist
  • 2) onjuist, want btw zijn geen kosten voor de onderneming. btw is terug te vorderen. 
  • 3) onjuist inkomstenbelasting is geen kostenpost, maar belasting over de winst

Slide 35 - Tekstslide

Toetsweek 1
  • Maandag 29 november - tijd nog niet bekend 
  • Toets over H18 t/m H21 en H28 + H29
  • Weging PTO 25%

Slide 36 - Tekstslide