Je kunt uitleggen waarom er periodiek wordt afgeschreven op vaste activa
Je kunt de hoogte van de periodieke afschrijving berekenen
Je kunt het afschrijvingspercentage per periode berekenen
Je kunt de boekwaarde en (resterende) levensduur berekenen
Slide 2 - Tekstslide
Afschrijven
Aanleiding: vaste activa worden minder waard door gebruik en het verstrijken van tijd.
Reden afschrijven: door periodiek af te schrijven worden de verwachte kosten van de waardedaling van de een vast actief verdeeld over de tijd dat we deze verwachten te gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
Formule periodieke afschrijving
A = aanschafprijs inclusief bijkomende kosten
R = restwaarde minus (sloop-)kosten
n = aantal termijnen
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld periodieke afschrijving
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeeld periodieke afschrijving
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken het afschrijvingspercentage Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100%
Slide 7 - Tekstslide
Bereken het afschrijvingspercentage
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% Afschrijvingspercentage = 6.000 / (39.000 + 1.000) x 100% = 15%
Slide 8 - Tekstslide
Opgave 29.2
a) (2.500.000-500.000)/(16x12) = € 10.416,67
b) 10.416,67/2.500.000 x 100% = 0,42%
Slide 9 - Tekstslide
Bereken de restwaarde
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken de restwaarde na 3 jaar
Slide 10 - Tekstslide
Bereken de restwaarde
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken de boekwaarde na 3 jaar Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving
Slide 11 - Tekstslide
Bereken de restwaarde
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken de boekwaarde na 3 jaar Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving Boekwaarde einde jaar 3 = 39.000 + 1.000 - 3 x 6.000 = € 22.000
Slide 12 - Tekstslide
Opgave 29.3
Afschrijving per jaar = (130.000 + 12.000 - 22.000)/5 = € 24.000 Waarde eind jaar 3 = 130.000 + 12.000 - 3 x 24.000 = € 70.000
Waarde eind jaar 3 = restwaarde + 2 x afschrijving per jaar = 22.000 + 2 x 24.000 = € 70.000
Slide 13 - Tekstslide
Opgave 29.6 + 29.8 B + C
timer
8:00
Slide 14 - Tekstslide
Opgave 29.6
De huidige waarde is 40% van de aanschafprijs, want er is 4 x 15% afgeschreven. 100/40 x € 18.000 = € 45.000
(€ 45.000 - € 4.500)/ € 45.000 x 100% = 90% 90%/15% = 6 jaar
Slide 15 - Tekstslide
Opgave 29.8 B + C
A (14.640.000 - 36.600.000)/36.600.000 x 100% = 60% 60/5 = 12 jaar dus 1-1-2008
B) (650.000 - 284.375)/2,5 = 146.250 146.250 / 650.000 x 100% = 22,5%
Slide 16 - Tekstslide
Complementaire kosten
zijn bijkomende kosten bijv. verzekering, onderhoud, reparatie, belastingen en interest
Interest wordt berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen
Gem. geïnvesteerd vermogen = (A + R) / 2
Slide 17 - Tekstslide
Opgave 29.10 en 29.12
timer
12:00
Slide 18 - Tekstslide
Opgave 29.10
Machinekosten per product bestaan uit afschrijvingskosten, interestkosten en complementaire kosten
In dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur.
Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten.
Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld
Slide 22 - Tekstslide
Opgave 29.14 - klassikaal
Totale personeelskosten?
€ 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304
Aantal productieve uren per maand?
0,8 x 160 = 128
Berekening
€ 2.304 / 128 = € 18
Slide 23 - Tekstslide
Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag.
Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend.
Slide 24 - Tekstslide
Opgave 29.17
Eerder klaar? Maak opgave 29.18
timer
15:00
Slide 25 - Tekstslide
Opgave 29.15
Slide 26 - Tekstslide
Opgave 29.17
Slide 27 - Tekstslide
Overige kosten
Interestkosten
Kosten van grond
Kosten diensten van derden
Kosten van belastingen; uitzondering Btw, winst-, dividend- en inkomstenbelasting
Slide 28 - Tekstslide
29.6 Transferpricing
Business units
Shared service centers: afdelingen die werkzaamheden uitvoeren voor verschillende business units. Bijv.: onderhoud, IT, marketing, catering etc
Slide 29 - Tekstslide
29.6 Transferpricing
Transfer price is de prijs die afdelingen/ bedrijfsonderdelen elkaar in rekening brengen.
Marktgebaseerde transfer prijs
Kostengebaseerde transfer prijs (+ opslag?)
Onderhandelde transfer prijs (geen gedwongen afname van diensten binnen de eigen onderneming)
Internationaal belastingdienst: At arm's length = zakelijke prijs = meestal marktprijs
Slide 30 - Tekstslide
29.6 Transferpricing: royalties
Door business units royalty's (merkrechten) en vergoedingen voor diensten aan andere bedrijven in het buitenland te laten betalen wordt winstbelasting ontweken
Slide 31 - Tekstslide
Opgave 29.18
Eerder klaar? Beantwoord vragen van opgave 29.19
timer
5:00
Slide 32 - Tekstslide
Opgave 29.18
0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275
Slide 33 - Tekstslide
Opgave 29.18
0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275
Slide 34 - Tekstslide
Opgave 29.19
1) juist
2) onjuist, want btw zijn geen kosten voor de onderneming. btw is terug te vorderen.
3) onjuist inkomstenbelasting is geen kostenpost, maar belasting over de winst