HAVO 3 3.2 sparen en beleggen

Economie
Hoofdstuk 3 Het huishouden 


Paragraaf 3.2 Sparen en lenen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Economie
Hoofdstuk 3 Het huishouden 


Paragraaf 3.2 Sparen en lenen

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling lesdoelen 3.1
- Waarom moet je je uitgaven goed afstemmen op je inkomsten?
- Welke soorten inkomsten en uitgaven zijn er?
- Hoe ga je om met overschotten en tekorten?

Slide 2 - Tekstslide

Formule van besteedbaar inkomen
A
Arbeidsinkomen+ inkomen uit bezit + overdrachtsinkomen - belastingen - premies - overige inhoudingen
B
Loon- sociale premies - belastingen.
C
Brutoloon - belastingen - premies -overige inhoudingen
D
Arbeidsinkomen+ overdrachtsinkomen - premies - overige inhoudingen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen inkomen uit vermogen?
A
Winst
B
Uitkering
C
Pacht
D
Huur

Slide 4 - Quizvraag

Wat is geen overdrachtsinkomen?
A
bijstand
B
kinderbijslag
C
huurtoeslag
D
salaris

Slide 5 - Quizvraag

Wat is budgetteren?
A
Inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 6 - Quizvraag

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Reserveringsuitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 7 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Reserveringsuitgaven

Slide 8 - Quizvraag

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgave
B
Vaste lasten
C
Reserveringsuitgave

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een begrotingstekort
A
inkomsten zijn gelijk aan uitgaven
B
inkomsten zijn groter dan uitgaven
C
uitgaven zijn groter dan inkomsten
D
mogelijkheden om je inkomsten te besteden

Slide 10 - Quizvraag

Economie
Hoofdstuk 3 Het huishouden 


Paragraaf 3.2 Sparen en lenen

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoelen 3.2

- Waarom zou je sparen?

- Hoe bereken je rente en het spaarsaldo?

- Wat zijn de verschillen tussen sparen en beleggen?


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Spaarmotieven
sparen voor een doel
sparen uit voorzorg
sparen voor de rente

Slide 14 - Tekstslide

Rente (enkelvoudig)

Rentebedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren

Totale bedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren + spaartegoed


Voorbeeld:

Roberto heeft €200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.


€200: 100 X 3(%) = € 0,03


Rente na 1 jaar        → €200 x 0,03 x 1

Rente na 2 jaar       → €200 x 0,03 x 2

Rente na 1 maand → €200 x 0,03 x 1 : 12

Slide 15 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige rente na 1 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 4% rente
A
€50,00
B
€60,00
C
€30,00
D
€40,00

Slide 16 - Quizvraag

Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 4% rente
A
€80,00
B
€120,00
C
€60,00
D
€100,00

Slide 17 - Quizvraag

Bereken de enkelvoudige rente na 1,5 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 4% rente
A
€80,00
B
€120,00
C
€60,00
D
€100,00

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Bereken de samengestelde rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 4% rente
A
1081,60%
B
€1082,00
C
€1061,80
D
€1081,60

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Bereken de samengestelde rente na 3 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 4% rente
A
1124,86
B
€1024,86
C
twee keer de helft
D
€1124,86

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Inflatie

Slide 24 - Tekstslide

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 25 - Quizvraag

Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden

Slide 26 - Quizvraag

Boeken






Boeken en schrift op tafel


Slide 27 - Tekstslide

Als je 10.000 euro op een bankrekening zet waarop je jaarlijks 4% samengestelde interest ontvangt, dan heb je na 21 jaar:
A
18.400,00
B
11.713,56
C
22.787,68
D
11.713.555,76

Slide 28 - Quizvraag

huiswerk:



opgaven 3.2

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide