Woordvolgorde NT2 niveau B1/B2

Woordvolgorde in de zin
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2BeroepsopleidingWOStudiejaar 6

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Woordvolgorde in de zin

Slide 1 - Tekstslide

de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.

Slide 2 - Tekstslide

de normale zin - hoofdzin
onder
werp
werk
woord
wanneer?
de rest
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
1
2
3
4
wanneer?
de rest
onderwerp
werkwoord

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
naar huis
1
2
3
4
om 3 uur
de leerlingen
gaan

Slide 5 - Sleepvraag

een zin met 2 werkwoorden
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan               is                      gisteren        naar Rotterdam    geweest.
Nadia           moet              elke dag           naar school            fietsen.
Maria            heeft              om 3 uur          een appel              gegeten.
Jasim           heeft               vandaag         mooie dieren        getekend.
verbum
1
2
3

Slide 6 - Tekstslide

En een vraagzin ??
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Is                  Ivan               gisteren        naar Rotterdam      geweest?
Moet           Nadia            elke dag           naar school            fietsen?
Heeft           Maria            om 3 uur          een appel              gegeten?
Heeft           Jasim            vandaag         mooie dieren        getekend?
verbum

Slide 7 - Tekstslide

Inversie
Je kunt het ook anders doen:

Bijvoorbeeld: 
Morgen koop ik even snel sinaasappels op de markt.
Ik koop morgen sinaasappels in de supermarkt.


Het onderwerp en het werkwoord wisselen van plaats!

:



Slide 8 - Tekstslide

Uitleg oefening
Hierna zie je steeds stukjes van zinnen. 

Sleep de stukjes naar de goede plek. 

Onderin zie je rode vakjes. 

Daar moet de zin in de goede volgorde komen te staan.

Slide 9 - Tekstslide

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Mijn vader
met zijn fiets
naar het werk
gaat

Slide 10 - Sleepvraag

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Leest
jouw moeder
ook
zo graag
een boek?

Slide 11 - Sleepvraag

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Je
hebt
deze zin
heel goed
opgelost!

Slide 12 - Sleepvraag

Zet de onderdelen in de goede volgorde
pinnen
u
kunt
hier
niet

Slide 13 - Sleepvraag

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Ik
wil
die broek
in die kleur hebben
niet

Slide 14 - Sleepvraag

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Morgen
kan
ik
niet
komen

Slide 15 - Sleepvraag

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Hoeveel
andijvie
heb
ik
nodig voor vier personen

Slide 16 - Sleepvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde
Er zijn twee antwoorden goed!

zijn- bij de dokter-om elf uur-ik- moet
A
Om elf uur ik moet zijn bij de dokter.
B
Om elf uur moet ik bij de dokter zijn.
C
Ik moet zijn om elf uur bij de dokter.
D
Ik moet om elf uur bij de dokter zijn.

Slide 17 - Quizvraag

Zet de zin in de juiste volgorde, denk aan de vervoeging. Het is een vraagzin.

nadenken - je - over de vraag - wel- heb - goed- ?


A
Heb je over de vraag wel goed nagedacht?
B
Heb je over de vraag wel goed nagedenkt?
C
Heb je wel goed nagedacht over de vraag?
D
Heb je goed wel nagedenkt over de vraag?

Slide 18 - Quizvraag

Is deze zin goed of fout?
Als hij fout is, verbeter hem dan:
Mijn kat is in een hoge boom gisteren geklommen.

Slide 19 - Open vraag

Samengestelde zin 
Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormenIk ben blij, want de zon schijnt.

- bestaat uit een zin met twee hoofdzinnen > Ik ga naar huis, want ik ben ziek.
Bij twee hoofdzinnen, zijn beide zinnen even belangrijk.

of

- bestaat uit een zin met een hoofdzin en een bijzin > ik ga met de fiets, als jij de auto neemt.
Bij een hoofdzin en een bijzin, is de hoofdzin belangrijker dan de bijzin.

heeft vaak  een voegwoord om de twee zinnen aan elkaar te plakken.

Slide 20 - Tekstslide

Maaike blijft vandaag lekker thuis.

Slide 21 - Open vraag

Voegwoord (nevenschikkend)
1. Een voegwoord dat twee hoofdzinnen verbindt. --> ME(D)OW = maar, en, dus, of, want
De zinsbouw blijft hetzelfde: onderwerp - werkwoord, onderwerp -werkwoord.

Zij praten niet, maar zij schreeuwen.
Hij eet en hij drinkt tegelijk.
Ik kan hardlopen dus ik ben fit.
Wij lopen of wij fietsen naar huis.
Zij slaapt, want zij is moe.


.

Slide 22 - Tekstslide

Voegwoorden (onderschikkend)
2. Een voegwoord dat een hoofdzin en een bijzin verbindt:
Bijvoorbeeld: omdat, doordat, daarom, als, toen, enz. 

De zinsbouw verandert dan! 
a. het werkwoord verplaatst naar het einde van de zin:
Hij belt de dokter, omdat hij heel veel last van hoofdpijn heeft.



Slide 23 - Tekstslide

Het is niet slim om te eten, als...

Slide 24 - Open vraag

Vicky had haar wekker niet gehoord en werd pas wakker toen...

Slide 25 - Open vraag

Maak de volgende zinnen af:
Ik vind Nederlands een heel moeilijke taal, omdat...

Slide 26 - Open vraag

Het regende de hele ochtend, maar daarna...

Slide 27 - Open vraag

Ik wil mijn wasmachine terugbrengen naar de winkel. Het apparaat maakt een vreemd geluid en...

Slide 28 - Open vraag

De kinderen van Margreet spelen met hun telefoon tijdens...

Slide 29 - Open vraag

Michael en Natalia hebben ruzie doordat...

Slide 30 - Open vraag

Pieter loopt in december in z'n T-shirt buiten. Daardoor...

Slide 31 - Open vraag

Dit is het slechtste restaurant ter wereld, maar toch...

Slide 32 - Open vraag

Dit was een gezellige dag ondanks...

Slide 33 - Open vraag