Nu jullie: persoonsvorm met tijdproef
Indy speelt gezellig in het park.
Ise loopt een rondje met de hond.
Wij zitten op de Nederlandse school.
Ik leg jullie de stof uit.
Jullie werken erg goed mee.
Wij sluiten straks de school af.
Liep jij gisteren met je broer naar de supermarkt?
Waarom heeft zij geen spullen mee?