K herhaling H5 WGS

timer
2:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

aangepast
A
geneeskundig
B
zonder bescherming
C
beschadigd
D
op het laatst

Slide 2 - Quizvraag

uiteindelijk
A
intens, hevig
B
zonder bescherming
C
volledig
D
op het laatst

Slide 3 - Quizvraag

woordbetekenis
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide


a. Betekenis raden b. Stukje terug en vooruit lezen. 
c. Betekenis opzoeken. d. Onbelangrijk woord overslaan.
A
a, b, c, d
B
b, a, d, c
C
c, a, b, d
D
d, b, a, c

Slide 5 - Quizvraag

juiste volgorde
Onbelangrijk woord overslaan 
Stukje terug en vooruit lezen. 
Betekenis raden. 
Betekenis opzoeken.

Slide 6 - Tekstslide

timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

besmettelijk
A
zweten
B
stoffen in de voeding
C
van een persoon op een andere overgaan
D
op het laatst

Slide 8 - Quizvraag

mentaal
A
geestelijk
B
zweten
C
met afwisseling
D
uitbundig

Slide 9 - Quizvraag


na – dat – tijdens – vakantie – op – onder – twaalf –
 
schoon – in – morgen – vanzelf – door – tafel – kijkt –  het – tussen – naast – geweldig – laat – voor – vorm – tegen – welke – wanneer – uit

Slide 10 - Open vraag


na  – tijdens – op – onder – in –
 door – tussen – naast – voor – tegen – uit

Slide 11 - Tekstslide

Je kent nu deze woordsoorten
lidwoord (lw) - de, het, een
zelfstandig naamwoord (zn)- Utrecht, meisje, geld, kapper
bijvoeglijk naamwoord (bn) - prachtig, Nederlandse, groot
werkwoord (ww) - zingen, zijn, keek, gelopen
voorzetsel (vz) - op, na, voor, gedurende,
hoofdtelwoord (htw) - vijf, veel, weinig
rangtelwoord (htw) - tiende, laatst, middelste

Slide 12 - Tekstslide

5x ZN
mens, dier, plant, ding, naam, begrip

Slide 13 - Open vraag

je favoriete BN

Slide 14 - Open vraag

Wat is een hoofdtelwoord?
A
weinig
B
middelste
C
tiende
D
achtste

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een rangtelwoord?
A
veel
B
laatste
C
tien
D
meest

Slide 16 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord.
Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, her-, ver- of ont-.
Bij een voltooid deelwoord in een zin staat ook altijd een pv.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 18 - Quizvraag


Hoe weet je zeker dat bedoeld in
'Hij heeft het niet zo bedoeld.'
met een d moet worden geschreven?

Slide 19 - Open vraag

voltooid deelwoord van halen
A
gehaalt
B
haalde
C
gehaald
D
haalden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de zin
Hij heeft vandaag een dropje gekregen.
A
hij
B
heeft
C
dropje
D
gekregen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de zin
Zijn de leerlingen al naar het kamp vertrokken 
of blijven ze in Hoorn?
A
zijn
B
de leerlingen
C
vertrokken
D
blijven

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de zin Hij heeft vandaag een dropje gekregen.
A
hij
B
heeft
C
dropje
D
gekregen

Slide 23 - Quizvraag

Van sommige zelfstandige naamwoorden
 eindigt het meervoud op -s.

Je schrijft -’s 
als je het meervoud anders verkeerd zou uitspreken.
Dat gebeurt bij woorden die eindigen op 
-a, -i, -o, en -u.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
taxis
B
taxi's
C
sleutel's
D
café's

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
bikinis
B
kiwis
C
tantes
D
cafés

Slide 26 - Quizvraag



adviseren
 intensief
het bureau
nauwkeurig
het dieet 


de omelet
functioneren 
de patiënt
fysiek
 twijfelen
dicteewoorden

Slide 27 - Tekstslide

Schrijf de dicteewoorden die je hoort.

Slide 28 - Open vraag