of aan de slag met huiswerk voor de volgende keer, dat is maken opdrachten 1 t/m 7 van paragraaf 4.
Slide 2 - Tekstslide
Uitleg soorten aanbieders
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Weinig aanbieders
- Concurrentie is zwaarder bij aanbod vergelijkbare producten.
- Monopolie: hierbij is er 1 aanbieder en die beheerst tenminste 80% van de markt. Kenmerken van een monopolie zijn verder dat er veel vraag is en dat het product homogeen is. Een voorbeeld van een monopolie is NS, zij zijn de enige die reizen per trein aanbieden in Nederland. Blauwnet biedt ook treinreizen aan, maar veel minder.
Slide 5 - Tekstslide
Weinig aanbieders
In een oligopolie zijn er vaak twee of drie bedrijven die samen de hele of het grootste gedeelte van één markt in handen hebben.
Een voorbeeld hiervan is de markt voor vliegtuigen: behalve Boeing en Airbus zijn er geen grote aanbieders van vliegtuigen. Het marktaandeel van beide bedrijven is groot.
Slide 6 - Tekstslide
Weinig aanbieders
Bij prijzenoorlog proberen aanbieders producten aan te bieden tegen een zo laag mogelijke prijs. Bijvoorbeeld bij supermarkten. Er is dan veel concurrentie.
Bij kartelvorming dan maken bedrijven afspraken met elkaar over de prijs. In de Europese Unie is kartelvorming verboden.
Slide 7 - Tekstslide
Veel aanbieders
Volkomen concurrentie is een marktvorm die gekenmerkt wordt door een groot aantal vragers en aanbieders, homogene goederen.
Homogene goederen zijn goederen die op elkaar lijken, zoals kolen of suiker. Je ziet geen verschil. Een klant zal daarom kiezen voor een pak suiker die het goedkoopst is.
Slide 8 - Tekstslide
Veel aanbieders
Er is sprake van de marktvorm monopolistische concurrentie als er veel aanbieders zijn die een heterogeen product aanbieden.
Voorbeelden: kledingwinkels, restaurants en de markt van frisdrank.
Slide 9 - Tekstslide
Veel aanbieders
Monopolistische concurrentie is een marktvorm die kenmerken heeft van de marktvormen monopolie en volkomen concurrentie. Er zijn veel concurrenten, maar omdat al deze bedrijven een uniek product aanbieden zijn ze als het ware monopolist binnen hun eigen doelgroep.
Slide 10 - Tekstslide
Huiswerk
Maken hoofdstuk 2 paragraaf 3 opdracht 9 t/m 14
Slide 11 - Tekstslide
Monopolie
A
is een leuk spel
B
is een marktvorm
C
een aanbieder, geen concurrentie
D
De antwoorden A, B en C zijn goed
Slide 12 - Quizvraag
Een prijzenoorlog houdt in het kort in:
A
Bedrijven verhogen steeds de prijzen
B
Bedrijven verlagen steeds de prijzen
C
Prijzen stijgen meer
dan inflatie
D
Landen beperken import goedkope producten
Slide 13 - Quizvraag
Een heterogeen product is:
A
In de ogen van de consument verschillend
B
In de ogen van de consument hetzelfde
C
Het verschil tussen vraag en aanbod als de prijs lager is dan de evenwichtsprijs
D
Het verschil tussen vraag en aanbod als de prijs hoger is dan de evenwichtsprijs.
Slide 14 - Quizvraag
Is Cola een homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen product
B
Heterogeen product
Slide 15 - Quizvraag
bij een oligopolie heb je:
A
veel aanbieders, veel afnemers
B
weinig aanbieders, veel afnemers
C
weinig aanbieders, weinig afnemers
D
weinig klanten, veel afnemers
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een kartel?
A
Een groep bedrijven die prijsafspraken maakt
B
Een groep ministers die afspraken maken.
C
Een groep mensen die demonstreren.
D
Een groep werknemers die een CAO willen.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van volkomen concurrentie?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Homogene producten
Slide 18 - Quizvraag
Opdracht 9A
Slide 19 - Tekstslide
Opdracht 9B
Qv = Qa
100P – 50 = –100P + 250
200P = 300
P = 1,50
Q = 100 × 1,50 – 50 = 100
Slide 20 - Tekstslide
Opdracht 9C
P = 1 → Qa = 100 × 1 – 50 = 50
P = 1 → Qv = –100 × 1 + 250 = 150
Het vraagoverschot is 150 – 50 = 100 (miljoen kilo uien).
Slide 21 - Tekstslide
Opdracht 9D
Zie het rode lijnstukje in de grafiek.
Slide 22 - Tekstslide
Aan de slag
Aan de slag met huiswerk voor de volgende keer, dat is maken opdrachten 1 t/m 7 van paragraaf 4.
Heb je vragen over het huiswerk van vandaag, steek dan je vinger op.