Spellingcategorie ei of ij
1 / 19
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
ei of ij?
De patiënt lag te ...
De patiënt lag te ...
A
eilen
B
ijlen
Slide 11 - Quizvraag
ei of ij?
Het water ... naar binnen.
Het water ... naar binnen.
A
seipelt
B
sijpelt
Slide 12 - Quizvraag
ei of ij?
Iemand voortdurend ...
Iemand voortdurend ...
A
treiteren
B
trijteren
Slide 13 - Quizvraag
ei of ij?
De ... van de brug
De ... van de brug
A
peilers
B
pijlers
Slide 14 - Quizvraag
ei of ij?
Zich in de handen ...
Zich in de handen ...
A
wreiven
B
wrijven
Slide 15 - Quizvraag
ei of ij?
... een hand te geven.
... een hand te geven.
A
weigeren
B
wijgeren
Slide 16 - Quizvraag
ei of ij?
Een ... uitzicht.
Een ... uitzicht.
A
weids
B
wijds
Slide 17 - Quizvraag
ei of ij?
De houten ... is verrot.
De houten ... is verrot.
A
steiger
B
stijger
Slide 18 - Quizvraag
ei of ij?
Hij zit steeds te ...
Hij zit steeds te ...
A
greinzen
B
grijnzen
