Spelling h5 en 6 met oefentoets

  • H 5.5 en 6.5 spelling
  • Theorie behandelen
  • Oefentoets maken
  • Samen afsluiten
Vandaag
Lessonup
Programma:
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • H 5.5 en 6.5 spelling
  • Theorie behandelen
  • Oefentoets maken
  • Samen afsluiten
Vandaag
Lessonup
Programma:

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les weten jullie wat je van de toets spelling moet kennen en kunnen.
-Persoonsvorm tegenwoordige tijd, verleden tijd en het voltooid deelwoord
-Meervoud zelfstandig naamwoorden (-en, -s of -'s)
-Hoofdletters en leestekens
LESDOELEN

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd (tt)

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd (vt)

Regels verleden tijd van zwakke werkwoorde:


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje 't kofschip als je

het niet (zeker) weet



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Voltooid betekent dat iets klaar of afgelopen is.
  • Begint vaak met ver, be, ge, her, ont
  • Gaat samen met de persoonsvorm hebben, zijn of worden.
Voorbeeld
Wij hebben gisteren uitgeslapen.
De leerlingen hebben hard gewerkt.

Door het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden langer te maken hoor je of het een -d of 
-t krijgt of gebruik het T eX KoSCHiP

Slide 8 - Tekstslide

Een toetsvraag
Maak zelf twee zinnen met daarin een voltooid deelwoord
-her
-be
-ge
-ver
-ont

Slide 9 - Tekstslide

Ik heb........herinnerd, herhaald, 
bedacht, gegeten, gebeurd, vergeten, ontwikkeld

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord in meervoud plaatsen

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord: meervoud op –en
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, een dier, een plant of een ding.

Bij heel veel zelfstandige naamwoorden zet je dan -en achter het woord.
• de leerling – de leerlingen
• het boek – de boeken

Let goed op de spelling van het meervoud.
• Bij een korte klank moet er een letter bij-> de kat – de katten
• Bij een lange klank valt er een letter weg-> de muur – de muren
• Bij sommige meervouden verandert er een letter-> de neus – de neuzen






Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord: meervoud op –s
Het meervoud van een zelfstandig naamwoord kan eindigen op -s.
• de stapel – de stapels
• het horloge – de horloges

Je schrijft -’s als je het meervoud verkeerd kunt uitspreken.
Dat gebeurt bij woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u en -y.
• de foto – de foto’s
• de kiwi – de kiwi’s
• de hobby – de hobby’s







Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Het verwarmde terras.
De bank is breed.
Het kind is lief.

Slide 14 - Tekstslide

Leestekens en hoofdletters

Deze leestekens ken je al:  .  ?  !    Ze staan aan het eind van een zin.

De komma is een leesteken dat in een zin staat. De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma:
- tussen de delen van een opsomming-> Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.
-vóór woorden  zoals want, maar en omdat-> Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.






Slide 15 - Tekstslide

Oefentoets

Slide 16 - Tekstslide

Maak van het werkwoord (blijven) een voltooid deelwoord
Hij is......
A
geblijft
B
bleven
C
gebleven
D
gebleefden

Slide 17 - Quizvraag

Maak van het werkwoord (duwen) een voltooid deelwoord
Hij is....
A
geduwt
B
duwt
C
duwd
D
geduwd

Slide 18 - Quizvraag

Maak van het werkwoord (dansen) een voltooid deelwoord
Zij hebben...
A
dansten
B
gedanst
C
gedansd
D
dansden

Slide 19 - Quizvraag

Maak van het werkwoord (doven) een voltooid deelwoord
Het vuur is.....
A
gedoofde
B
dooften
C
gedoofd
D
gedooft

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?

Ik heb sperziebonen gekocht, want ik wist niet zeker of je spinazie lust.
A
lust
B
heb
C
wist
D
gekocht

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in de volgende zin?

Mijn moeder moest naar het ziekenhuis rijden toen mijn vader in zijn vinger had gezaagd.
A
rijden
B
gezaagd
C
moest
D
had

Slide 22 - Quizvraag

één advies, twee...
A
adviesen
B
adviezen
C
advizen

Slide 23 - Quizvraag

één dienblad, twee ...
A
dienbladen
B
dienblaaden
C
dienbladden

Slide 24 - Quizvraag

één bikini, twee....
A
bikinis
B
bikini's

Slide 25 - Quizvraag

één portie, twee...
A
portie's
B
porties

Slide 26 - Quizvraag

één klasgenoot, twee...
A
klasgenooten
B
klasgenotten
C
klasgenoten

Slide 27 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm in de juiste tijd (tt)
A
Hij drinkt
B
hij drink
C
Hij drinkdt
D
Hij drinken

Slide 28 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm in de juiste tijd (tt)

A
Zij vindt het lekker
B
Zij vind het lekker
C
Zij vint het lekker

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm in de juiste tijd (vt)
A
Wij wandelten
B
Wij wandelden
C
Wij wandeldden
D
Wij wandeldten

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm in de juiste tijd (vt)
A
Hij snurkt hard
B
Hij snurkde hard
C
Hij snurkte hard
D
Hij snurkdte hard

Slide 31 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm in de juiste tijd (vt)
A
Ik viert mijn verjaardag
B
Ik vierde mijn verjaardag
C
Ik vierte mijn verjaardag

Slide 32 - Quizvraag

Schrijf de persoonsvorm in de juiste tijd (vt)
A
Zij surfdten op hoge golven
B
Zij surfden op hoge golven
C
Zij surften op hoge golven

Slide 33 - Quizvraag

Ze gaan fietsen omdat, lopen te ver is.
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Geert, Julius en Fleur gaan naar het park.
A
Goed
B
Fout

Slide 35 - Quizvraag

Waar staat de komma op de juiste plaats?
A
Het is nog vroeg maar, het is al licht.
B
Het is nog vroeg maar het is al licht.
C
Het is nog vroeg, maar het is al licht.

Slide 36 - Quizvraag

Je moet ook zwemkleren een badmuts en een handdoek
meenemen.
A
Goed
B
Fout

Slide 37 - Quizvraag

Bij welke zin staan de hoofdletters en leestekens op de juiste plaats?
A
spreken we morgen af, zodat we samen kunnen leren
B
Spreken we morgen af zodat, we samen kunnen leren!
C
Spreken we morgen af, zodat we samen kunnen leren?

Slide 38 - Quizvraag

Nu weten jullie wat je van de toets spelling moet kennen en kunnen.
Succes op de toets!
LESDOELEN

Slide 39 - Tekstslide