Unit 1.4+1.5 - To be - bevestiging en ontkenning en vragen

Vragen/ontkenningen met "to be"

to be = zijn
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Vragen/ontkenningen met "to be"

to be = zijn

Slide 1 - Tekstslide

Today
- Herhaling "to be"
- Vraagzinnen met "to be"
- Ontkenningen met "to be"

Slide 2 - Tekstslide

To Be (positief)
To Be = (te) zijn


Onderwerp
Werkwoord
Afkorting
Voorbeeld
I
Am
I'm
I am twelve. / I'm twelve.
He, She, It
Is
He's / She's / It's
He is eight. / He's eight.
You, We, They
Are
You're / We're / They're
We are friends. / We're friends.

Slide 3 - Tekstslide

I ___ 13 years old.
A
am
B
is
C
are

Slide 4 - Quizvraag

She ____ my best friend.
A
am
B
is
C
are

Slide 5 - Quizvraag

I ___ a sweet boy.
A
am
B
is
C
are

Slide 6 - Quizvraag

Johnny ___ very happy.
A
am
B
is
C
are

Slide 7 - Quizvraag

My father ___ always at home.
A
am
B
is
C
are

Slide 8 - Quizvraag

My parents ___ divorced.
A
am
B
is
C
are

Slide 9 - Quizvraag

Kelly and I ___ not friends.
A
am
B
is
C
are

Slide 10 - Quizvraag

This ___ a very popular game.
A
am
B
is
C
are

Slide 11 - Quizvraag

My brother ___ interested in cars.
A
am
B
is
C
are

Slide 12 - Quizvraag

To Be (ontkennend)
To Be = (te) zijn


Onderwerp
Werkwoord
Afkorting
Voorbeeld
I
Am not
I'm not
I am not angry. / I'm not angry.
He, She, It
is not
He's not / He isn't
She's not here. / She isn't here.
You, We, They
are not
You're not / You aren't
They're not nice. / They aren't nice.

Slide 13 - Tekstslide

Ronald ___ Pete's best friend.
A
am not
B
is not
C
aren't

Slide 14 - Quizvraag

I___ a big fan of Rock music.
A
am not
B
isn't
C
are not

Slide 15 - Quizvraag

My brothers ___ big fans of football.
A
am not
B
is not
C
are not

Slide 16 - Quizvraag

Sophie ___ the only girl.
A
am not
B
is not
C
aren't

Slide 17 - Quizvraag

Now try it yourself!

Vul alleen het ontbrekende woord in. 
Je kan kiezen uit: am - are - is

Bij ontkennende vormen gebruik je de afkorting.
(am not - aren't - isn't)

Slide 18 - Tekstslide

I ___ from the Netherlands.

Slide 19 - Open vraag

Sonya ___ from the Netherlands.

Slide 20 - Open vraag

Joe and Fanny ___ (not) from the Netherlands.

Slide 21 - Open vraag

You ___ allergic to peanuts.

Slide 22 - Open vraag

We ___ (not) ready yet.

Slide 23 - Open vraag

I___ (not) ready yet.

Slide 24 - Open vraag

Charles___ (not) ready yet.

Slide 25 - Open vraag

My dog ___ super cute.

Slide 26 - Open vraag

Vragen maken met to be
Om een vraagzin met to be te maken, zet je am/are/is vooraan.

I am tired.                  Am I tired?
Jack is funny.           Is Jack funny?
We are friends.       Are we friends?




Slide 27 - Tekstslide

Schrijf de HELE vraagzin op (dus ook met vraagteken!):
We are nice.

Slide 28 - Open vraag

Schrijf de HELE vraagzin op:
She is cool.

Slide 29 - Open vraag

Schrijf de HELE vraagzin op:
I am funny.

Slide 30 - Open vraag

Schrijf de HELE vraagzin op:
It is her.

Slide 31 - Open vraag

Schrijf de HELE vraagzin op:
My dog is cute.

Slide 32 - Open vraag

Schrijf de HELE vraagzin op:
You're mean.

Slide 33 - Open vraag

Schrijf de HELE vraagzin op:
Lola's cool.

Slide 34 - Open vraag

You are done!
Geef aan hoe deze opdrachten gingen:
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

What now?
Maak van 3.6 opdrachten 1 t/m 4 

Klaar?
- Oefen voor het SO van vrijdag (3.4 en 3.5)

Slide 36 - Tekstslide

You are done!
Geef aan hoe deze opdrachten gingen:
Super goed! Ik snap dit volledig!
Goed! Ik heb maar een paar foutjes gemaakt
Het ging redelijk. Ik heb wel wat fouten gemaakt maar ik begrijp mijn fouten wel.
Niet goed helaas. Ik heb veel fouten gemaakt en ik begrijp niet wat ik fout doe.

Slide 37 - Poll