In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 3 Ordening
3.3 Planten
Slide 1 - Tekstslide
wat gaan we vandaag doen?
herhalen 3.2 Dieren
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 3.3 Planten
zelf aan de slag
herhalen leerdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Waar kijken we naar bij de indeling van dieren?
A
Symmetrie en levenswijze
B
Leefomgeving en skelet
C
Vorm en symmetrie
D
Symmetrie en skelet
Slide 3 - Quizvraag
Wat is GEEN soort symmetrie?
A
Tweezijdig
B
Veelzijdig
C
Enkelzijdig
Slide 4 - Quizvraag
De symmetrie van dit dier is?
A
tweezijdig
B
veelzijdig
C
eenzijdig
D
a-symmetrisch
Slide 5 - Quizvraag
Wat voor symmetrie heeft een zeester?
A
tweezijdige symmetrie
B
veelzijdige symmetrie
C
Geen symmetrie
Slide 6 - Quizvraag
Wat voor symmetrie heeft een mens?
A
Tweezijdig symmetrisch
B
Veelzijdig symmetrisch
C
Niet-symmetrisch
Slide 7 - Quizvraag
Een dier met een inwendig skelet heeft zijn skelet aan de ...?
A
Binnenkant.
In zijn lichaam.
B
Buitenkant.
Als een pantser.
C
Buitenkant.
Als een schelp.
D
Buitenkant.
Als een huisje.
Slide 8 - Quizvraag
Heeft dit dier een skelet? Zo ja; wat voor soort skelet?
A
Nee, geen skelet
B
Ja, een inwendig skelet
C
Ja, een uitwendig skelet
D
Ja, zowel inwendig als uitwendig skelet.
Slide 9 - Quizvraag
Het skelet is...
A
Inwendig
B
Uitwendig
Slide 10 - Quizvraag
Een slak is een weekdier.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Een kwal is een neteldier
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
leerdoelen vandaag
Aan het einde van de les:
- kan je kenmerken en voorbeelden noemen van zaadplanten en sporenplanten
Slide 13 - Tekstslide
Inleiding
Er zijn bijna 300.000 soorten planten.
Zelfs in de woestijn groeien planten.
Planten zijn de enige groep met bladgroenkorrels.
Slide 14 - Tekstslide
3.3 planten
Planten hebben wortels, stengels en bladeren. Toch zien planten er verschillend uit.
Plantencellen hebben een celwand en bladgroenkorrels.
Slide 15 - Tekstslide
3.3 Planten
planten kun je indelen in 2 kleinere groepen:
- sporenplanten (planten zonder bloemen)
- zaadplanten (planten met bloemen)
Bij de indeling kijken ze naar de manier van voortplanten.
(je moet de namen en kenmerken van deze groepen kennen!)
Slide 16 - Tekstslide
zaadplanten
- alle zaadplanten hebben bloemen
- planten zich voort door middel van zaden
- de zaden ontstaan in de bloemen
- uit een zaad kan een nieuwe plant groeien
De meeste planten die je kent, zijn zaadplanten.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
sporenplanten
- mossen en varens
- hebben GEEN bloemen
- planten zich voort door middel van sporen
- een spore is een cel waaruit een nieuwe plant kan groeien
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
sporenplanten
- bij mossen zitten deze sporen in sporendoosjes (steken op steeltjes boven de mosplant uit) - bij varens zitten deze sporen in sporenhoopjes aan de onderkant van het blad
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
VRAGEN??
Slide 26 - Tekstslide
zelf aan de slag
3.3 Planten: lees de tekst en maak de opdrachten:
opdracht 1 t/m 4 en samenhang
(vanaf blz. 172)
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je kenmerken noemen van zaadplanten en sporenplanten