2122 4H Bindingen quiz

Welke stoffen geleiden GEEN elektrische stroom in de vloeibare fase?
A
Alle stoffen
B
Alleen moleculaire stoffen
C
Alleen metalen
D
Alleen zouten
1 / 21
volgende
Slide 1: Quizvraag
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke stoffen geleiden GEEN elektrische stroom in de vloeibare fase?
A
Alle stoffen
B
Alleen moleculaire stoffen
C
Alleen metalen
D
Alleen zouten

Slide 1 - Quizvraag

Wat is waar?
A
Moleculaire stoffen bestaan uit niet-metaal ionen
B
Zouten bestaan uit metaal- en niet-metaal ionen
C
Metalen bestaan uit metaal-ionen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is zijn de covalenties van koolstof en stikstof?
A
koolstof = 4 stikstof = 2
B
koolstof = 2 stikstof = 3
C
koolstof = 4 stikstof = 3
D
koolstof = 4 stikstof = 2

Slide 3 - Quizvraag


Wat is de naam van PBr3
A
fosforbromide
B
fosfortribromide
C
fluorbromide
D
fluortribromide

Slide 4 - Quizvraag


Wat is de naam van AlBr3
A
Aluminiumbromide
B
Aluminiumtribromide
C
Zilverbromide
D
Zilvertribromide

Slide 5 - Quizvraag


Welke binding wordt verbroken bij verdampen van pentaan (C5H12)
A
atoombinding
B
vanderwaalsbinding
C
waterstofbrug
D
ionbinding

Slide 6 - Quizvraag

hoe ontstaat een polaire binding, zoals die tussen O-H of tussen N-H?
A
doordat O en N zwaarder zijn dan een H atoom
B
doordat N en O negatief zijn en H positief
C
doordat O en N harder trekken aan het gedeelde elektronenpaar
D
doordat O en N meer elektronen hebben dan H atomen

Slide 7 - Quizvraag

welke moleculen kunnen waterstofbruggen aangaan?
A
B
C
D

Slide 8 - Quizvraag

1
2
3
4
welke waterstofbrug is (on)juist getekend?

1     .....

2    .....

3    .....

4    .....
juist
juist
onjuist
onjuist

Slide 9 - Sleepvraag

alleen tussen -N-H en/of -O-H
de C-H binding is niet polair!
de O-H en N-H binding is wel polair!

Slide 10 - Tekstslide

De stof hiernaast is heel
goed oplosbaar in water.
Hoe zou dit kunnen?
A
omdat er OH en NH in zit
B
omdat het hydrofiel is
C
omdat het een klein molecuul is
D
omdat het door -NH en -OH waterstofbruggen aan kan gaan met water moleculen

Slide 11 - Quizvraag

Dit molecuul heeft -OH en 2 x -NH. 
Door de -OH en -NH kan dit molecuul waterstofbruggen aangaan met water moleculen.
Hierdoor lost het goed op in water. Het molecuul is hydrofiel. Het 'houdt' van water.

Bij oplossen geldt: soort zoekt soort.
hydrofiele stoffen lossen goed op in hydrofiele stoffen.

Slide 12 - Tekstslide

hydrofiel = water-lievend
stoffen die goed oplossen in water zijn hydrofiel. 
Je herkent hydrofiele stoffen aan:
-aanwezigheid van -OH of -NH in het molecuul
 
hydrofoob = water-afstotend
stoffen die slecht mengen met water, mengen wel goed in bijv. olie of wasbenzine (~ C₈H₁₈). 
Deze hydrofobe stoffen herken je aan:
- GEEN -OH of -NH
- vooral C's en H's.
aantekening voor later
polair past bij hydrofiel
apolair past bij hydrofoob

Slide 13 - Tekstslide

welke stof heeft de grootste VDW binding tussen de moleculen?
massa
hoe groter de massa, hoe sterker de VDW binding
A
C₂H₆
B
C₄H₁₀
C
C₁₂H₂₆
D
N₂

Slide 14 - Quizvraag

tussen moleculen in de gasfase zitten
.........(?)......... VDW bindingen
dan tussen moleculen in de vloeibare fase.
A
meer
B
minder
C
evenveel
D
geen

Slide 15 - Quizvraag

Een juiste structuurformule voor koolstofdioxide is
A
O-C-O
B
O=C=O
C
C=O=C
D
C-O-C

Slide 16 - Quizvraag

Bij het smelten van een moleculaire stof worden altijd
A
atoombindingen verbroken
B
dipool-dipoolbindingen verbroken
C
ionbindingen verbroken
D
vanderwaalsbindingen verbroken

Slide 17 - Quizvraag

Zet de stoffen in de juiste kolom
moleculaire stof
metaal
zout
Fe2O3
CO
O2
ZnI2
S8
Ba
Cd

Slide 18 - Sleepvraag

Welke binding verbreekt bij het ontleden van een moleculaire stof?
A
Atoombinding
B
Ionbinding
C
Metaalbinding
D
Vanderwaalsbinding

Slide 19 - Quizvraag

De binding tussen atomen in een molecuul wordt vaak weergegeven met een streepje of een stokje. Deze binding heet:
A
Atoombinding
B
VanderWaalsbinding

Slide 20 - Quizvraag

Welke molecuul heeft het hoogste kookpunt verwacht je?


C3H8
C3H6
C4H8
C2H6
A
C2H6
B
C3H6
C
C3H8
D
C4H8

Slide 21 - Quizvraag