voorbereiding foto-opdracht woordsoorten mh1

woordsoorten
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Lidwoord
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
De
kikker
springt

Slide 8 - Sleepvraag

condreet 
znw 
abstract 
azn
Namen 
znw
blw
olw
huis
een
Jumbo
liefde
mobiel
potloden
Volvo
januari
Kim
de
het
gedachten

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

'mooi ' en 'lelijk' zijn bijvoeglijk naamwoorden.
Deze bijvoeglijk naamwoorden zeggen iets over:
A
het zelfstandig naamwoord
B
het werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
bamboe
B
groene
C
fijne
D
stevige

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Noem een aantal werkwoorden die je goed zou kunnen uitbeelden

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Na het feest etc. 
Voor het feest 
Tijdens het feest

Slide 31 - Tekstslide

Heb jij ervaring ... presenteren?


A
in
B
met
C
voor
D
van

Slide 32 - Quizvraag

Wie stemt ... met dit voorstel?

A
in
B
met
C
voor
D
van

Slide 33 - Quizvraag

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens - voor
B
of - en
C
op - sinds
D
tussen - naast

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?
A
hij - naar
B
via - de
C
via - naar
D
hij - de

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 36 - Quizvraag

Sleep de voorzetsels naar het groene vak.
VOORZETSELS
Door
de
drukte
op
straat
botste
de 
vrouw
tegen
iemand
aan

Slide 37 - Sleepvraag

voorzetsels van plaats
voorzetsels van tijd
in de emmer
tegen de kast
na de lunch
achter het huis
tijdens het feest

Slide 38 - Sleepvraag

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
Een
foto
aan
de
wand
is
mooi.

Slide 39 - Sleepvraag

Slide 40 - Tekstslide

4. Wat doet een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 41 - Open vraag

Slide 42 - Tekstslide

2. Leg het verschil uit tussen een concreet en een abstract zelfstandig naamwoord. Geef van allebei een voorbeeld.

Slide 43 - Open vraag

Slide 44 - Tekstslide

1. Hoe kun je aan een woord zien dat het een zelfstandig naamwoord is? Noteer 3 kenmerken.

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

3. Welke lidwoorden ken je? Schrijf erachter of het een bepaald of een onbepaald lidwoord is

Slide 47 - Open vraag

Bedenk een zin met deze woordsoorten (in deze volgorde):
lw- bn- znw- ww - vz - lw- znw

Slide 48 - Open vraag

Foto-opdracht
Volg alle stappen van de foto-opdracht 

Slide 49 - Tekstslide