Orgaan = Een deel van een organisme met een eigen taak.
Orgaanstelsel = Een groep organen die samen werken om een bepaalde taak uit te voeren.
Organisme = Een levend wezen.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 47 slides, met tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Van klein naar groot
Molecuul = Stoffen waaruit alles is opgebouwd.
Cel = Bouwsteen van elk organisme.
Weefsel = Een groep cellen met dezelfde taak.
Orgaan = Een deel van een organisme met een eigen taak.
Orgaanstelsel = Een groep organen die samen werken om een bepaalde taak uit te voeren.
Organisme = Een levend wezen.
Slide 1 - Tekstslide
De vier rijken
Organismen (levende wezens) kunnen we verdelen in 4 rijken:
- Planten
- Dieren
- Schimmels
- Bacteriën
Slide 2 - Tekstslide
De vier rijken
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Robots
Robot = Een programmeerbare machine die zelfstandig taken uitvoert.
Onderdelen + Functies:
Computer, Dit is het 'brein' van de robot. Het stuurt alle onderdelen van de robot aan.
Sensorsysteem, De onderdelen die een robot nodig heeft om informatie op te nemen.
Motor, Laat alle beweegbare onderdelen van de robot bewegen (armen/wielen etc.)
Krachtbron, Hier haalt de robot de energie om te bewegen uit.
Fysieke structuur
De armen, benen of wielen van de robot.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Het hart
Slide 7 - Tekstslide
Werking hart
Hart werkt via volgende stappen:
1. Boezems trekken samen:
- Bloed stroomt de kamers in.
- Hartkleppen zijn open.
2. Kamers trekken samen:
- Bloed wordt de slagaders in geperst.
- Hartkleppen worden dicht geduwd.
- Slagaderkleppen worden opengeduwd.
3. Hartpauze:
- De hartspier is ontspannen.
- Bloed stroomt vanuit de holle ader en de longader de boezems in.
- Slagaderkleppen zijn dicht
Slide 8 - Tekstslide
Hoe werkt ons hart?
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Bloedvaten
- Slagaders (zuurstofrijk)
Vervoeren bloed van het hart naar organen. Hebben dik gespierde wanden en je voelt hier een 'slag' in.
- Aders (zuurstofarm)
Vervoeren bloed naar hart toe. Minder gespierde wand. Bevatten kleppen zodat bloed niet terug stroomt.
- Haarvaten
Vertakkingen van slagaders en bloedvaten Via de haarvaten worden zuurstof en
voedingstoffen afgegeven aan de organen en afvalstoffen weggevoerd.
Slide 11 - Tekstslide
Bloed
Bestaat uit:
- Bloedplasma, vervoert voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen
- Bloedplaatjes stollen van wondjes
- Rode bloedcellen, vervoert zuurstof en koolstofdioxide.
- Witte bloedcellen, beschermen je lichaam tegen infecties (bacteriën, schimmels, virussen)
Slide 12 - Tekstslide
Stroomkring
Slide 13 - Tekstslide
Verschillende soorten
Slide 14 - Tekstslide
Rekenen?
- Vermogen (P) = Spanning (U) x Stroomsterkte (I)
- Stroomsterkte (I) = Vermogen (P) : Spanning (U)
- Spanning (U) = Vermogen (P) : Stroomsterkte (I)
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Groeispurt
- Groeihormonen zorgen voor snelle celdeling in kraakbeencellen
in de groeischijven
- Groeistop -> Na puberteit verbenen groeischijven & verkalken
kraakbeencellen
Slide 18 - Tekstslide
Vrouwelijk voortplantingsorgaan
Slide 19 - Tekstslide
Vrouwelijk voortplantingsorgaan
Slide 20 - Tekstslide
Mannelijke voortplantingsorgaan
Slide 21 - Tekstslide
Mannelijke voortplantingsorgaan
Slide 22 - Tekstslide
De eisprong
Slide 23 - Tekstslide
De Menstruatiecyclus
- Een cyclus van gemiddeld 28 dagen
- Verloopt in 4 stappen:
1. Er rijpt een eicel in één van de eierstokken
2. De binnenkant van de baarmoeder is bedenkt met baarmoederslijmvlies. Zodra een eicel begint te rijpen
wordt dit slijmvlies dikker.
3. Na ongeveer twee weken is de eisprong.
4. Als de rijpe eicel niet wordt bevrucht is het verdikte baarmoederslijmvlies niet meer nodig. Dit slijmvlies laat na twee weken later los. Dit druppelt met bloed uit de vagina. Cyclus begint op nieuw
Slide 24 - Tekstslide
De Menstruatiecyclus
Slide 25 - Tekstslide
Menstruatieproducten
Slide 26 - Tekstslide
3 verschillen manieren
Slide 27 - Tekstslide
Geslachtsgemeenschap bij ons?
- Niet alleen voor voortplanting!
- Meestal voor plezier
Slide 28 - Tekstslide
Bevruchting
Als een man en vrouw geslachtsgemeenschap hebben gehad, gaan de zaadcellen op weg via de vagina en baarmoeder richting de eicel in de eileider.
Wanneer de eicel en zaadcel elkaar tegenkomen in de eileider, gaat de kop van de zaadcel de eicel binnen. Als de kern van de zaadcel en eicel versmelten, noem je dat bevruchting.
Slide 29 - Tekstslide
Erfelijke eigenschappen
- In de cellen zit je chromosomen. Chromosomen bestaan uit het stofje DNA, wat al je erfelijke eigenschappen bepaald.
- Chromosomen komen altijd in paren voor: 23 paar (dus 46 losse chromosomen)
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Mitose
- Normale celdeling.
- DNA verdubbeld zich, hierna splitst de cel in tweeën.
- De gespitste cellen hebben 46 chromosomen
Slide 32 - Tekstslide
Meiose
- Reductiedeling, een cel splits en heeft maar de helft van de chromosomen. De cellen hebben 23 chromosomen
- Dit gebeurt in de zaadballen en eierstokken.
Slide 33 - Tekstslide
Jongen of meisje
- De geslachtschromosomen (paar 23) beslissen of je een jongen of meisje bent.
- De eicel is altijd een X (je moeder heeft namelijk XX)
- De zaadcel heeft een X of Y.
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Video
Innesteling
Na de bevruchting begint de bevruchte eicel zich te delen en wordt via de eileider richting de baarmoeder vervoerd.
Het wordt een bolletje cellen die, eenmaal in de baarmoeder aangekomen, vast gaat zitten in het baarmoederslijmvlies.
Dit vastzitten in het baarmoederslijmvlies noem je innesteling. Het bolletje cellen wordt dan een embryo genoemd.
Slide 36 - Tekstslide
Zwangerschap
Door een zwangerschapstest komt een vrouw erachter dat zij zwanger is.
De eerste tien weken van de zwangerschap wordt de embryonale fase genoemd. In deze fase ontstaan alle organen bij het embryo, vanaf daarna groeit het kindje alleen nog maar en wordt het foetus genoemd.
Het embryo/foetus wordt tegen stoten beschermd door vruchtwater en vruchtvliezen.
Slide 37 - Tekstslide
Zwangerschap
Vanaf de plek waar het embryo is ingenesteld, ontstaat de placenta (moederkoek). Aan de placenta en aan het embryo/foetus zit de navelstreng vast.
In de placenta lopen de bloedvaten van het embryo dicht langs de bloedvaten van de moeder.
Voedingsstoffen en zuurstof worden vanuit het bloed van de moeder afgegeven aan het bloed van het kindje en andersom.
Slide 38 - Tekstslide
Bevalling
Na ongeveer 40 weken komt de baby ter wereld.
De bevalling bestaat uit drie fases:
1. Ontsluiting
2. Uitdrijving
3. Nageboorte
Slide 39 - Tekstslide
Ontsluiting
In deze fase wordt de baarmoedermond wijder.
De moeder kan pas beginnen met persen als
de baarmoedermond een diameter heeft van 10 cm.
Slide 40 - Tekstslide
Uitdrijving
Als er persweeën zijn, zal het kindje uit de
baarmoeder worden gedreven.
Het kindje gaat het geboortekanaal door,
naar buiten.
Slide 41 - Tekstslide
Nageboorte
Weeën die ongeveer een kwartier na de
geboorte van het kindje beginnen,
zorgen voor de nageboorte.
De placenta, vruchtvliezen en resten
van de navelstreng zullen de vrouw verlaten.
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
Voorbehoedsmiddelen
Een voorbehoedsmiddel gebruik je om zwangerschap en eventuele soa's te voorkomen.
Een ander woord voor voorbehoedsmiddelen zijn anticonceptiemiddelen.
Anticonceptie betekent: voorkomen van bevruchting, het gaat hier over de zwangerschap.
Slide 44 - Tekstslide
Geslacht & Gender
- Geslacht -> bepaald door je geslachtsorganen
waarmee je geboren bent.
- Gender-> met welk je geslacht jezelf identificeert.
- Interseks -> iemand met mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken.
- Transgender-> iemand liever als het andere geslacht
door het leven wil gaan.
- Non-binair-> iemand die zich niet kenmerkt met beide
geslachten.
Slide 45 - Tekstslide
Genderstereotypen
- "Jongens moeten stoer zijn en meisjes moet zorgzaam zijn".
- ideeën/verwachtingen over hoe mannen
/vrouwen en jongens/meisjes zich horen te gedragen.
Slide 46 - Tekstslide
Seksuele Oriëntatie
- Heteroseksueel-> je voelt je aangetrokken tot het andere
geslacht.
- Homoseksueel/lesbisch-> je voelt je aangetrokken tot het
zelfde geslacht.
- Biseksueel-> je voelt je aangetrokken tot beide
geslachten.
- Panseksueel-> je voelt je aangetrokken iemands persoonlijkheid en niet geslacht of gender.
- Aseksueel-> je voelt je op seksueel gebied niet aangetrokken tot iemand.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.