In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lezen
Otis
blz. 59
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Taal: par. 1 t/m. 5
Voorbereiding op de toets
Slide 2 - Tekstslide
Doel van de les:
Je weet de onderwerpen van de toets.
Je weet welke onderwerpen je nog niet goed kent, zodat je daar nog aandacht aan kunt besteden.
Slide 3 - Tekstslide
Welke taal spraken de volkeren in het noorden en westen van Europa, aan het begin van de jaartelling?
A
Latijn
B
Germaans
C
Engels
Slide 4 - Quizvraag
Welke taal spraken de Romeinen en de mensen die konden lezen en schrijven?
A
Latijn
B
Germaans
C
Engels
D
Frans
Slide 5 - Quizvraag
Welke zin is waar?
A
Een klein aantal woorden uit het Nederlands is afkomstig uit een andere taal
B
De helft van de woorden in het Nederlands is afkomstig uit een andere taal
C
De meeste woorden in het Nederlands zijn afkomstig uit een andere taal
Slide 6 - Quizvraag
Woorden die we uit andere talen overnemen noemen we?
Slide 7 - Open vraag
Ironie is een vorm van spot waarbij je ..........?............. zegt van wat je bedoelt.
A
hetzelfde
B
het tegenovergestelde
C
hetzelfde met andere woorden
Slide 8 - Quizvraag
In welke zin staat een woordgrap?
A
Bij de huur van twee bowlingbanen derde gratis
B
Bowlingbanen moeten sluiten
C
Eén uur bowlen met bitterballen
Slide 9 - Quizvraag
Wat is hier de woordgrap?
Thomas heeft een oma die heel erg van de sfeer van Kerstmis houdt. Ze heeft haar huis prachtig versierd. Hij noemt haar daarom ‘kerstomaatje’. Daar moet zijn oma altijd erg om lachen.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is verbale communicatie?
Slide 11 - Open vraag
Wat is een ander woord voor non-verbale communicatie?
Slide 12 - Open vraag
Een ander woord voor gezichtsuitdrukking is:
A
intonatie
B
mimiek
C
lichaamstaal
D
non-verbaal
Slide 13 - Quizvraag
Een ander woord voor stemgebruik is:
A
intonatie
B
verbale communicatie
C
mimiek
D
lichaamstaal
Slide 14 - Quizvraag
Een uitdrukking is een vast groepje woorden
A
dat een figuurlijke betekenis heeft
B
dat in de middeleeuwen al gebruikt werd
C
dat over hetzelfde onderwerp gaat
Slide 15 - Quizvraag
Letterlijk of figuurlijk? Als we niet thuis zijn, zit onze kat altijd op tafel.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 16 - Quizvraag
Letterlijk of figuurlijk? Je kunt beter je mond houden, want je praat als een kip zonder kop.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 17 - Quizvraag
Je mag een gegeven...?... niet in de bek kijken.
A
koe
B
paard
C
geit
D
ezel
Slide 18 - Quizvraag
Een ...?... in het nauw maakt rare sprongen.
A
kikker
B
koe
C
kat
D
kameel
Slide 19 - Quizvraag
Hij is zo trots als een ....?....
A
vogel
B
paard
C
vis
D
pauw
Slide 20 - Quizvraag
Wanneer is er sprake van miscommunicatie?
Slide 21 - Open vraag
Hoe kan miscommunicatie ontstaan? Geeft 2 oorzaken