In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
NT2 A2 WERKEN
thema 6
Slide 1 - Tekstslide
6.1 Flitsdictee
de vacature solliciteren de werkgever
de functie de persoon de kennis
de werknemer het voordeel tijdelijk
het contract het nadeel de sollicitatiebrief
bewaren interesse hebben in
Slide 2 - Tekstslide
6.2 tegenwoordige tijd
regelmatige werkwoorden:
drinken, komen
onregelmatige werkwoorden:
zijn, hebben, gaan, willen, kunnen, mogen
Slide 3 - Tekstslide
Wat is de tegenwoordige tijd van zijn?
Slide 4 - Open vraag
Wat is de tegenwoordige tijd van hebben?
Slide 5 - Open vraag
Wat is de tegenwoordige tijd van willen?
Slide 6 - Open vraag
Wat is de tegenwoordige tijd van kunnen?
Slide 7 - Open vraag
Wat is de tegenwoordige tijd van mogen?
Slide 8 - Open vraag
Wat is de tegenwoordige tijd van gaan?
Slide 9 - Open vraag
6.5 werkwoorden met voorzetsels
Slide 10 - Tekstslide
Ik bedank .... het mooie cadeau.
A
tegen
B
met
C
voor
D
over
Slide 11 - Quizvraag
Ik ga verder.... de gasten bedanken.
A
tegen
B
met
C
voor
D
over
Slide 12 - Quizvraag
Hij is benieuwd... zijn cadeau.
A
tegen
B
met
C
voor
D
naar
Slide 13 - Quizvraag
Zij denkt... haar feest.
A
aan
B
met
C
voor
D
naar
Slide 14 - Quizvraag
Jij drukt... de goede knop.
A
aan
B
op
C
voor
D
met
Slide 15 - Quizvraag
Wij gaan morgen ... het feestje.
A
naar
B
op
C
voor
D
in
Slide 16 - Quizvraag
Wij genieten ... het feestje.
A
naar
B
van
C
voor
D
in
Slide 17 - Quizvraag
Ik geef mijn cadeau ... haar!
A
naar
B
van
C
voor
D
aan
Slide 18 - Quizvraag
Ik moet wachten... de andere gasten.
A
naar
B
op
C
voor
D
aan
Slide 19 - Quizvraag
Hebben jullie zin... het feestje?
A
in
B
met
C
voor
D
aan
Slide 20 - Quizvraag
Hij zegt... mij dat er een feest is.
A
tegen
B
uit
C
voor
D
aan
Slide 21 - Quizvraag
Wij gaan om... die meisjes.
A
voor
B
uit
C
met
D
aan
Slide 22 - Quizvraag
Zij sparen... een mooie telefoon.
A
voor
B
uit
C
met
D
aan
Slide 23 - Quizvraag
Luister je... die muziek?
A
voor
B
naar
C
met
D
aan
Slide 24 - Quizvraag
Wat krijg je... je vriendin?
A
voor
B
op
C
met
D
van
Slide 25 - Quizvraag
Ik houd... mijn vriendin.
A
voor
B
in
C
met
D
van
Slide 26 - Quizvraag
Hij kijkt... mooie meisjes.
A
naar
B
aan
C
met
D
van
Slide 27 - Quizvraag
Het cadeau komt... de doos.
A
naar
B
aan
C
uit
D
van
Slide 28 - Quizvraag
De vriendin klaagt... het cadeau.
A
over
B
aan
C
met
D
van
Slide 29 - Quizvraag
Heb je interesse... mijn cadeau?
A
in
B
aan
C
met
D
van
Slide 30 - Quizvraag
Stop het cadeau maar... de doos.
A
in
B
aan
C
op
D
van
Slide 31 - Quizvraag
Ik maak me zorgen... jou!
A
in
B
aan
C
over
D
van
Slide 32 - Quizvraag
Ik maak me zorgen... jou!
A
in
B
aan
C
over
D
van
Slide 33 - Quizvraag
Ik zorg... jou!
A
in
B
met
C
over
D
voor
Slide 34 - Quizvraag
6.7 Scheidbaar werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin.
Slide 37 - Tekstslide
Het scheidbare werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!