Schrijfexamen 2F herhaling


Doel: je weet wat je kunt verwachten


EXAMEN SCHRIJVEN
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Doel: je weet wat je kunt verwachten


EXAMEN SCHRIJVEN

Slide 1 - Tekstslide

Maandag 25 maart: schrijfexamen Nederlands
  • 3 schrijfopdrachten
  • 1 uur de tijd
Je moet bijvoorbeeld schrijven: 
>Zakelijke brief of e-mail (zakelijke correspondentie)
>Artikel voor een website of een verslag
>Een advertentie of een formulier invullen voor de gemeente)
OEFENINGEN STAAN IN TEAMS BIJ CLASSWORK

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel tijd krijg je om het examen te maken?
A
90 minuten
B
60 minuten
C
Meestal 120 minuten
D
75 minuten

Slide 3 - Quizvraag

Tijdens het examen schrijf je bijvoorbeeld een zakelijke e-mail, artikel en
A
arbeidsovereenkomst
B
opdracht formulier invullen
C
boekverslag
D
Geen van genoemde antwoorden is juist.

Slide 4 - Quizvraag

Tip
Houd de tijd in de gaten. Je hebt 3x20 minuten.
Zorg dat je voldoende tijd hebt voor de controlerende fase.

Slide 5 - Tekstslide

Je schrijfexamen telt voor 50% mee op je diploma.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Schrijf de plaats en datum op (zakelijke brief)

Slide 7 - Open vraag

Geachte meneer/mevrouw,
A
Juiste aanhef voor een zakelijke mail
B
Onjuiste aanhef voor een zakelijke mail

Slide 8 - Quizvraag

Met Vriendelijke Groet,
A
Juiste afsluiting van een zakelijke mail
B
Onjuiste afsluiting van een zakelijk mail

Slide 9 - Quizvraag

Welke onderwerpregel is goed:
A
Betreft: Klacht
B
Betreft: klacht
C
Betreft: klacht over de onvriendelijke verkoper op 10 oktober
D
Betreft: klacht klantvriendelijkheid

Slide 10 - Quizvraag

Samenhang houdt in dat je een logisch verhaal schrijft met een inleiding, kern en slot.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

In een persoonlijke brief mag ik best schrijffouten maken. Het is tenslotte een persoonlijke brief....
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Waarom moet je alinea's maken?
A
Alinea's?
B
Dan lijkt het meer tekst.
C
Voor de leesbaarheid.
D
Om te informeren.

Slide 13 - Quizvraag

Beste MediaMarkt,
Ik ben heel erg boos. (Verbeter)

Slide 14 - Open vraag

Je mag afkortingen gebruiken in een zakelijke brief, zoals bijv. m.v.g. n.v.t. etc.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Tip
Controleer jouw schrijfproduct na afloop op HOOFDLETTERS en punten. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn signaalwoorden en waarom gebruik je signaalwoorden?

Slide 17 - Woordweb

Ik kook rommelig                draag ik een keukenschort.
Niemand ziet mij               ik mijn lichten aan doe.
Jan eet dagelijks een boterham met kaas                 dat hij liever salami eet.
daarom
tenzij
ondanks

Slide 18 - Sleepvraag

Welk voornaamwoord staat tussen de haakjes?
Het meisje (dat) daar loopt is mijn zusje.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Deze
Hij
Zijn
Dat
Het
Hun
Mijn
Die

Slide 20 - Sleepvraag

Welke zin is goed?
A
Hij kreeg een cadeau dat hij erg leuk vond.
B
Hij kreeg een cadeau, die hij erg leuk vond.
C
Hij kreeg een cadeau dat hij vond erg leuk
D
Hij kreeg een cadeau wat hij vond leuk

Slide 21 - Quizvraag

Bedenk een titel voor een verslag op een website. Het verslag gaat over de bijzondere lessen van meneer Celik.

Slide 22 - Open vraag

Het examen, .............we op 1 december maken.
A
die
B
deze
C
dat
D
wat

Slide 23 - Quizvraag