Een voltooid deelwoord geeft aan dat iets al gebeurd is.
Je kunt een voltooid deelwoord herkennen aan
-ge (gekocht)
-be (bedacht)
-ver (verbrand)
-ont (ontdekt)
Een voltooid deelwoord staan bijna altijd aan het einde van de zin.
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer eindigt een voltooid deelwoord op een 'd' en wanneer op een 't'?
Slide 8 - Tekstslide
Als je het woord langer maakt, dan hoor je of er een 't' of 'd' achter moet.
Slide 9 - Tekstslide
Wat doe je als je het niet kunt horen, omdat zowel een 't' als een 'd' goed klinkt?
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Tekstslide
Let op! Soms lijkt een werkwoord op een voltooid deelwoord, maar dan is het de persoonsvorm.
Slide 14 - Tekstslide
In welke zinnen is het rode woord een voltooid deelwoord?
Slide 15 - Tekstslide
1. Ik heb een groene pen gebruikt. 2. Hij gebruikt altijd een groene pen. 3. Het gebeurt erg vaak. 4. Het is erg vaak gebeurd. 5. Hij heeft zijn auto verkocht. 6. Hij verkocht gisteren zijn auto.
Slide 16 - Tekstslide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 17 - Quizvraag
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 18 - Quizvraag
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 19 - Quizvraag
Kies het juiste werkwoord:
"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
Slide 20 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 21 - Quizvraag
Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte
Slide 22 - Quizvraag
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
Slide 23 - Quizvraag
Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind
Slide 24 - Quizvraag
Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
Het rode autootje
Het grote kasteel
De rare docent
Slide 25 - Tekstslide
Een voltooid deelwoord kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn.
Bijvoorbeeld:
Het gekochte autootje
Het verbrande kasteel
De gestoorde docent
Slide 26 - Tekstslide
Wat is de regel?
Een voltooid deelwoord dat gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo KORT mogelijk. Hier ontstaat dus niet zoals bij de persoonsvorm verleden tijd een dubbele -d of een dubbele -t.
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeld:
1. Hij beantwoordde vorige week mijn brief pas.
2. De beantwoorde brief kwam pas vorige week aan.
Waarom wordt beantwoordde in zin 1 met twee d's geschreven en in zin 2 maar met 1 d?
Slide 28 - Tekstslide
De (vermissen) sleutels waren snel weer terecht.
A
vermiste
B
vermistte
Slide 29 - Quizvraag
Het armbandje was niet van goud, maar (vergulden).
A
vergult
B
verguld
C
verguldt
Slide 30 - Quizvraag
Hij kreeg zijn (verdienen) loon
A
verdiende
B
verdiendde
Slide 31 - Quizvraag
Ik heb de afgelopen weken bijna niets (verdienen).