- heeft inzicht in de omgang met een zorgvrager in de palliatieve fase/terminale fase;
- benoemt de verschillen in organisatie bij het sterven thuis (VPTZ), in een hospice, in een bijna thuis huis en binnen een organisatie;
- brengt de zorg en samenwerking met andere disciplines voor een zorgvrager in de palliatieve/terminale fase in kaart;
- legt uit hoe de samenwerking binnen de palliatieve en terminale zorgverlening de kwaliteit van zorg kan beïnvloeden;
- weet hoe de eigen regie van de zorgvrager in de palliatieve en terminale fase bevorderd kan worden;
- herkent ondergeschoven thema's tijdens de palliatieve en terminale zorg zoals voeding, zingeving, angst/benauwdheid/pijn, verschillende culturen en complementaire zorg.