economische groei vwo

Door toenemende economische groei zijn er steeds meer grondstoffen nodig om alle producten te maken. Deze grondstoffen worden schaars, waardoor de productie duur wordt. Door hergebruik van producten kunnen we besparen op de winning van grondstoffen.
Geef aan welke invloed deze innovatie heeft op de bedrijfskosten van een bedrijf. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
De bedrijfskosten blijven gelijk
B
De bedrijfskosten dalen
C
De bedrijfskosten stijgen
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Door toenemende economische groei zijn er steeds meer grondstoffen nodig om alle producten te maken. Deze grondstoffen worden schaars, waardoor de productie duur wordt. Door hergebruik van producten kunnen we besparen op de winning van grondstoffen.
Geef aan welke invloed deze innovatie heeft op de bedrijfskosten van een bedrijf. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
De bedrijfskosten blijven gelijk
B
De bedrijfskosten dalen
C
De bedrijfskosten stijgen

Slide 1 - Quizvraag




Geef aan welke verandering hiervoor nodig is volgens het krantenbericht. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
betere arbeidsvoorwaarden
B
betere scholing van het personeel
C
het toepassen van nieuwe technieken

Slide 2 - Quizvraag

Hierna staan uitspraken over arbeidsomstandigheden.
Kies welke uitspraak juist is.
Als de arbeidsomstandigheden verbeteren:
A
blijft de arbeidsproductiviteit gelijk.
B
daalt de arbeidsproductiviteit.
C
stijgt de arbeidsproductiviteit.

Slide 3 - Quizvraag

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 4 - Quizvraag

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een economische groei:
A
Stijging van het BBP
B
stijging productie

Slide 6 - Quizvraag

Het verschil tussen bruto en netto, zowel bij de objectieve als subjectieve methode zijn:
A
De afschrijvingen
B
De inkoopkosten
C
Belastingen

Slide 7 - Quizvraag

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 8 - Quizvraag

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en sparen
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en investeren
D
Consumptie, export en import

Slide 9 - Quizvraag

In vergelijking voor gezinnen luidt:
Y = C + B + S
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
salaris, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Slide 11 - Quizvraag

Als de buik van de Lorenzcurve groter is als anders
A
dan is er sprake van een eerlijke inkomensverdeling
B
dan is er sprake van een oneerlijke inkomensverdeling
C
dan is er sprake van nivellering
D
dan is er sprake van denivellering

Slide 12 - Quizvraag

Bij de diagonaal van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
zijn er geen inkomensverschillen
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel

Slide 13 - Quizvraag

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 14 - Quizvraag

Lorenzcurve is bedoeld als middel om:
A
duidelijk te maken hoe oneerlijk inkomens zijn verdeeld
B
aan te geven hoe inkomsten zijn verdeeld over bevolking in een land
C
aan te geven hoe het vermogen is verdeel over de bevolking in een land
D
aan te geven hoe inkomsten of vermogen is verdeeld over bevolking in een land

Slide 15 - Quizvraag

De gini-coefficient
A
A gini in a bottle?
B
Die ligt tussen 0 en 1 in
C
dat is makkelijk: die is nooit kleiner dan 1

Slide 16 - Quizvraag

Een gini coefficient van 1 wil zeggen dat:
A
Het inkomen of vermogen in een land evenredig is verdeeld
B
Het inkomen of vermogen in een land scheef is verdeeld
C
Het inkomen of vermogen in een land bij 1 persoon zit
D
Zegt niets, is fout berekend!

Slide 17 - Quizvraag

Stel: je tekent de Lorenzcurve van de volgende vijf inkomens: Pim € 60,- Memphis € 120,-
Jolanda € 80,- Abir € 200,- Otto € 40,-
Hoeveel % van het inkomen past bij de Lorenzcurve van bovenstaande vijf inkomens bij 40% van de bevolking?
A
8%
B
12%
C
20%
D
36%

Slide 18 - Quizvraag

Zonder overheidsingrijpen is de inkomensverdeling de ... inkomensverdeling
A
primaire
B
secundaire

Slide 19 - Quizvraag

Welk type belastingsysteem nivelleert de primaire inkomens?
A
degressief belastingsysteem
B
vlaktaks
C
progressief belastingsysteem

Slide 20 - Quizvraag

Bruto-inkomen € 60.000,- € 40.000,-
Netto-inkomen € 36.000,- € 28.000,-
Is hier sprake van nivellering of een denivellering van de inkomens?
A
nivellering
B
denivellering
C
er is van beide geen sprake

Slide 21 - Quizvraag

Welke maatregel nivelleert de inkomens?
A
Alle mensen met een inkomen betalen 40% belasting
B
Over de eerste € 40.000,- betaal je 20% belasting, over de rest 30%
C
Over de eerste € 40.000 betaal je 10% belasting, over de rest 5%

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de beste omschrijving van een betalingsbalans? Dit is een overzicht van.....
A
inkomsten en uitgaven van een land
B
inkomsten en uitgaven van de overheid
C
bezittingen en schulden van een land
D
geldstromen van / naar ander land

Slide 23 - Quizvraag

Saldo lopende rekening = 200 mld.
Saldo kapitaalrekening = 150 mld.
De deviezenvoorraad neemt ...
A
af met € 50 mld.
B
toe met € 50 mld.
C
toe met € 150 mld.
D
toe met € 350 mld.

Slide 24 - Quizvraag