SE week 2 quiz
1 / 17
Lesduur is: 80 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat is welvaart?
Slide 5 - Woordweb
In Spanje wonen er 47,4 miljoen inwoners. Het heeft een nationaal inkomen van € 1.327 miljard.
Hoeveel is het inkomen per hoofd van de bevolking?
Hoeveel is het inkomen per hoofd van de bevolking?
Slide 6 - Open vraag
Welke van deze woorden heeft niks te maken met ontwikkelingslanden
A
Slechte infrastructuur
B
Goed onderwijs
C
Natuurrampen
D
Protectiemaatregelen door rijke landen
Slide 7 - Quizvraag
De EU helpt de boeren met subsidie om de prijs van graan te verlagen. Welke protectiemaatregel wordt hier gebruikt?
A
Invoerrechten
B
Contingentering
C
Invoerverbod
D
Exportsubsidie
Slide 8 - Quizvraag
Wat is Gestructureerd hulp?
Slide 9 - Open vraag
Weinig scholing
Armoede
Lage inkomen
Laag opgeleid werk
kinderen werken mee
Slide 10 - Sleepvraag
Wat zijn de voordelen voor het hebben van een microkredietlening, tegenover lenen bij een bank?
Slide 11 - Open vraag
Welke van de onderstaande woord, hoort niet bij Fairtrade
A
Eerlijke prijzen
B
Vrije markt
C
Milieuvriendelijk
D
Kartelvorming
Slide 12 - Quizvraag
België heeft een export van € 397 miljard. De import was 381 miljard. Het nationaal inkomen was 510 miljard.
Bereken het exportqoute van België, Rond af op 1 decimaal!
Bereken het exportqoute van België, Rond af op 1 decimaal!
Slide 13 - Open vraag
De EU heeft besloten om invoerheffingen op Koffie af te schaffen. Wat heeft dit voor gevolgen?
A
De prijs van Koffie zal stijgen
B
De prijs van koffie zal dalen
C
Meer export van koffie vanuit de EU
D
De consumptie van koffie van dalen
Slide 14 - Quizvraag
De overheid geeft van de totale productie, 500 miljard euro, 0,75% aan ontwikkelingshulp.
Hoeveel is euro is de uitgaven aan ontwikkelingshulp?
Hoeveel is euro is de uitgaven aan ontwikkelingshulp?
A
3,75 miljoen
B
37,5 miljoen
C
3,75 miljard
D
37,5 miljard
Slide 15 - Quizvraag
Welke optie geeft de beste betekenis van ruilvoet.
A
De prijs van ruilhandelsgoederen in een land
B
De verhouding tussen de export- en importprijzen van een land
C
De snelheid waarmee een valuta van een land wordt geruild op de internationale markt
