Irregular verbs 1-20 2TH
1 / 18
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
de 3 vormen van 'zijn'
A
to be - been - been
B
to be - was/were - been
C
to be - was - were
D
to was - be - been
Slide 7 - Quizvraag
de 3 vormen van 'kopen'
A
To cost - costed - cost
B
to buy - buyed - bought
C
to buy - bought - bought
D
to bought - buy - bought
Slide 8 - Quizvraag
De 3 vormen van 'graven'
A
To dug - dig - dug
B
to dug - dug - dug
C
To dig - dug -dig
D
to dig - dug - dug
Slide 9 - Quizvraag
De 3 vormen van 'bouwen
A
To build - build - build
B
to build - building - builded
C
To built - built - built
D
to build - built - built
Slide 10 - Quizvraag
Wat de present perfect van
beginnen?
beginnen?
A
have began
B
have begin
C
have begun
D
have begunned
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de past simple van 'tekenen'?
A
Draw
B
drew
C
drawn
D
drawing
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn de drie vormen van knippen/snijden
Slide 13 - Open vraag
Maak de zin af:
gebruik de present perfect van ' kiezen'
Julia ............... four friends to her party
gebruik de present perfect van ' kiezen'
Julia ............... four friends to her party
Slide 14 - Open vraag
Maak de zin af:
Gebruik de past simple van 'bijten'
Last year, my brother ..... me in my ear!
Gebruik de past simple van 'bijten'
Last year, my brother ..... me in my ear!
Slide 15 - Open vraag
Maak de zin af: kies uit past simple of present perfect van 'breken'
I ............. many bones since I started playing hockey.
I ............. many bones since I started playing hockey.
Slide 16 - Open vraag
De 3 vormen van drink
A
to drank - drink - drunk
B
to drink - drank - dranked
C
to drink - drank - drunk
D
to drink - drinked- drinked
Slide 17 - Quizvraag
I've got this down!
