quantifiers both, each, every, all and none

Welcome

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welcome

Slide 1 - Tekstslide

Both
Each
Every
All
None
Iedere
geen/ niet één
Beide/ allebei
Elke
Alle/ Allemaal

Slide 2 - Sleepvraag

Both
Each
Every
All
None
Iedere
geen/ niet één
Beide/ allebei
Elke
Alle/ Allemaal

Slide 3 - Sleepvraag

BOTH
  • Both betekent beide / allebei
  • Je gebruikt both bij twee personen, dieren of dingen.
  • Bij both staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud.

Both burglars were taken to the police station.
Emma feeds both cats at the same time.

Slide 4 - Tekstslide

EACH
  • Each betekent elke
  • Je gebruikt each bij twee of meer pers., dieren of dingen.
  • Bij each staat het zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.

She wore bracelets on each arm.
The trainer gave each dog a treat.

Slide 5 - Tekstslide

ALL / EVERY / NONE
  • All / every / none gebruik je bij 3 of meer personen, dieren of dingen.
  • All betekent alle / allemaal
  • Every betekent iedere.
  • None betekent geen / niet één.

Slide 6 - Tekstslide

EACH vs EVERY
  • Each  gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen.
  • Every gebruik je om nadruk te leggen op het geheel. 

Each of the students received a prize. 
The detective knows every criminal in town. 

Slide 7 - Tekstslide

QUIZ TIME!

Slide 8 - Tekstslide

I have two cats. ____ enjoy going outside.
A
both
B
none
C
all
D
every

Slide 9 - Quizvraag

Sorry, but it is ____ of your business.
A
both
B
every
C
each
D
none

Slide 10 - Quizvraag

She sings ____ song with passion.
A
none
B
each
C
both
D
all

Slide 11 - Quizvraag

Robert knows ____ of the words for the test.
A
every
B
none
C
either
D
neither

Slide 12 - Quizvraag

Sarah wakes up at 7 o’clock ______ day.

A
both
B
every
C
each
D
none

Slide 13 - Quizvraag

I burnt _______ my hands when I took the chicken out of the oven.

A
none
B
each
C
both
D
all

Slide 14 - Quizvraag

______ of our cookies is individually wrapped.


A
both
B
every
C
each
D
all

Slide 15 - Quizvraag

Exercise 2
Open vragen
Kies uit: both / each / all / every / none
Je hoeft NIET de hele zin op te schrijven.

Slide 16 - Tekstslide

She has played ____ of her new games yet.

Slide 17 - Open vraag

Jane and Tim ____ love dancing.

Slide 18 - Open vraag

The couple is quite hungry, so they ____ order a snack.

Slide 19 - Open vraag

____ of the shoes they sell here fit me.

Slide 20 - Open vraag

Did they eat ____ of the cakes.

Slide 21 - Open vraag

Well done!


Slide 22 - Tekstslide

Rules of usage – waar moet je op letten
Om hoeveel personen/dieren/dingen gaat het? (zelfstandignaamwoord/noun)


Staat de zelfstandignaamwoord in de zin in enkelvoud of meervoud?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide