Je hebt een weettekst gelezen. In sommige zinnen staat een verwijswoord. Bijvoorbeeld: hij, ze, het, hem, dit, die, dat, hun, daar, dan, erin, daarin.
Je kunt een ander woord uit de tekst op die plaats invullen. Of je kunt een groepje woorden invullen. Meestal staat dat woord of het groepje woorden één zin eerder in de tekst.