Thema 7 Ecologie Oriëntatie + B1 Organismen

Thema 7 Ecologie en milieu


Oriëntatie Thema 7
+
B1
Ecologie op alle organisatieniveaus
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 7 Ecologie en milieu


Oriëntatie Thema 7
+
B1
Ecologie op alle organisatieniveaus

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Lesprogramma les 1
  • Leerdoelen Oriëntatie (2 minuten)
  • Voorkennisfilmpje klassikaal doornemen (9 minuten)
  • Zelfstandig voorkennistoets maken (max. 5 minuten)
  • Oriëntatie 'Droomboerderij' lezen (5 minuten)
  • Opdracht 1 t/m 5 maken (max. 10 minuten)
  • Korte onderbreking voor lesuur 2 --> laat LessonUp openstaan!

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen oriëntatie
1 Je kunt de invloeden op organismen indelen in biotische en abiotische factoren.

2 Je kunt de niveaus van de ecologie beschrijven.

3 Je kunt in een ecosysteem de voedselrelaties aangeven.

4 Je kunt de groepen organismen in de kringloop van stoffen beschrijven.

5 Je kunt uitleggen hoe soorten afhankelijk zijn van elkaar voor voedsel, een schuilplaats en voortplanting.

Slide 4 - Tekstslide

Oriëntatie Thema 7
  • Je neemt het voorkennisfilmpje door 

  • Maak  individueel de voorkennistoets (digitaal)


Klaar?
  • Oriëntatie 'Droomboerderij' doorlezen

  • Individueel of in duo's de bijbehorende opdrachten digitaal maken 
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesprogramma les 2
  • Leerdoelen Basisstof 1 (2 minuten)
  • Uitleg B1 
  • Opdracht 1 t/m 7 maken (max. 10 minuten)
  • Oefen de Flitskaarten en maak Test Jezelf
  • Eerder klaar? Context Leefwereld Voetbalgras + opdracht 8
  • Lesafsluiter B1 (5 minuten)

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen B1

5.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.

5.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.

5.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijke abiotische factoren op organismen beschrijven.



Slide 7 - Tekstslide

Welke methode kies je?
Uitlegvideo YourBiology
Uitleg van docent a.d.h.v. deze LessonUp

Slide 8 - Poll

Slide 9 - Video

Wat is ecologie?
Wetenschap waarbij de wisselwerking tussen organismen en hun omgeving wordt bestudeerd

Organisatieniveaus van ecologie:
- Molecuul 
(eDNA)




- cel
- weefsel
- organen


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Ecologie
  • Levensgemeenschap: alle populaties binnen een ecosysteem
  • Biotische factoren: levend
  • Abiotische factoren: levenloos
  • Ecosysteem: begrensd gebied met wisselwerking biotische en abiotische factoren
  • Biotoop: de gezamenlijke abiotische factoren van een bepaald gebied

Slide 12 - Tekstslide

Habitat
Specifieke leefomgeving van een plant of dier binnen het ecosysteem, dus de plaats waar het leven van een plant of dier zich afspeelt.





Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Abiotische factoren
biotische factoren
Licht 
Neerslag
Lucht
Wind
Temperatuur
Bodem
Water
Soortgenoten
Voedsel
Roofdieren
Nestgelegenheid
Ziekteverwekkers

Slide 15 - Sleepvraag

Levensgemeenschap of ecosysteem of biotoop?
Levensgemeenschap =
alle populaties in een bepaald gebied

Ecosysteem =
min of meer begrensd gebied waarin een wisselwerking plaatsvindt tussen verschillende biotische en abiotische factoren

Biotoop =
de gezamenlijke abiotische factoren van een bepaald gebied

Slide 16 - Tekstslide

Abiotische factoren
  • Abiotische factoren zijn van invloed op de soortensamenstelling (+de verschillende soorten die binnen het gebied voorkomen)

  • Voor organismen op het land: klimaat en bodem
  • Voor organismen in het water: temperatuur, zuurstofgehalte, zoutgehalte, licht en stroming

Slide 17 - Tekstslide

Bodem
- grootte van de bodemdeeltjes
- vochtgehalte
- zuurstofgehalte
- gehalte aan humus
- pH (zuurgraad)
- grondwaterstand
- mineralen (anorganische stoffen)


Slide 18 - Tekstslide

Bodemdeeltjes

Slide 19 - Tekstslide

Humus
  • Mengsel van organische stoffen, anorganische stoffen en micro-organismen (bacterien en schimmels)
  • Door activiteiten van bacterien en schimmels ontstaan uit humus mineralen voor planten.
  • Op de humus kunnen planten zich makkelijk hechten, want de structuur van de bodem verbeterd. 
  • Hoe meer humus, hoe beter voor de planten. In klei kunnen de wortels makkelijker doordringen, in zand houdt de bodem beter water vast.


Slide 20 - Tekstslide

Licht
Planten:
- Fotosynthese
- Schaduw- en zonplanten

Dieren:
- Daglengte invloed op voortplanting
- Verticale migratie bij waterdieren

Slide 21 - Tekstslide

Hoe ver licht doordringt...
Verticale migratie zooplankton 

Slide 22 - Tekstslide

Water
Planten:
- dikte cuticula
- hoeveelheid huidmondjes
- grootte wortelstelsel

Dieren:
- zuurstofgehalte
- zoutgehalte

Slide 23 - Tekstslide

Temperatuur
- Enzymwerking

- Meeste leven mogelijk tussen de 0 en 45 graden Celsius

- Koudbloedige (poikilotherme) dieren niet actief bij lage temperatuur

- Warmbloedige (homoiotherme) dieren kunnen <0 graden C verdragen

Slide 24 - Tekstslide

Temperatuur
Koudbloedige dieren (insecten, amfibiën, vissen en reptielen)  hebben een wisselende lichaamstemperatuur afhankelijk van de omgeving. Zij kunnen daardoor geen temperatuur onder 0 graden Celsius verdragen.  Om warm te blijven (enzymwerking is temperatuursafhankelijk) liggen deze organismen vaak te zonnen (zie schildpad). Hoe warmer zij zijn hoe actiever zij zijn, maar daar is dus een limiet aan.

Warmbloedige dieren (vogels en zoogdieren) hebben een groter tolerantiegebied voor temperatuur, omdat zij een constante lichaamstemperatuur hebben (onafhankelijk van omgeving). Deze soorten hebben aanpassingen om zich te beschermen tegen overmatige warmte (groot lichaamsoppervlak om warmte kwijt te raken) of kou (dik verenpak voor isolatie, zie pinguïn).

Slide 25 - Tekstslide

Maak opdracht 1 t/m 3

Slide 26 - Tekstslide

Tolerantie
Tolerantie:het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen

Weergegegeven in een optimumkromme met daarin:
 - tolerantiegrenzen (minimum en maximum)
- het tolerantiegebied
- het optimum: de waarde die het gunstigste is

Slide 27 - Tekstslide

Tolerantie
Als individuen dichtbij de tolerantiegrens leven, hebben ze hier stress van. Dit wil zeggen dat zij al hun energie nodig hebben om te overleven, waardoor zij niet kunnen voortplanten.

Voor alle abiotische factoren hebben soorten een optimum en tolerantiegrenzen. Echter spelen sommige abiotische factoren maar een kleine rol in het leven van een soort, het tolerantiegebied is dan een stuk groter. 
Beperkende factor: de factor die bepaalt hoeveel organismen in een bepaald gebied kunnen overleven
Optimumkromme temperatuur guppy's

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Verspreidingsgebied (areaal)
Het tolerantiegebied is het gebied tussen de minimum en maximum waarde van een abiotische factor waarbij een soort kan leven.

Het verspreidingsgebied (areaal) is het daadwerkelijke gebied op de kaart waar de soort voorkomt. 

Voorbeeld: hiernaast zie je het verspreidingsgebied van de zandhagedis in Nederland.

Slide 30 - Tekstslide

Maak opdracht 4 t/m 7

Klaar? Oefen de Flitskaarten en maak Test Jezelf

Neem daarna pas de context 'Voetbalgras' door en 
maak opdracht 8




Slide 31 - Tekstslide

Lesafsluiter B1
Laatste 5 minuten maak je de lesafsluiter...

Slide 32 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Sleep de volgende factoren naar het juiste vak.
Biotische factoren
Abiotische factoren
neerslag
predatie
ziekten
bodem
schaduw
concurrentie
samenwerking

Slide 33 - Sleepvraag

Hoe kan de bodem organismen beïnvloeden?
Sleep elke eigenschap naar het bijbehorende bodemsoort
bevat kleine bodemdeeltjes
houdt weinig water vast
bevat weinig zuurstof
houdt veel mineralen vast
wortels dringen makkelijk door

Slide 34 - Sleepvraag

Soorten zijn aangepast aan de heersende abiotische facoren, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van water
Welke aanpassing hoort bij welke soort?
Saguaro cactus
(gewone) eikvaren
blad heeft geen huidmondjes
dunne/geen cuticula
plant slaat geen water op
klein wortelstelsel

Slide 35 - Sleepvraag

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 36 - Sleepvraag

Er is een verband tussen de tolerantie en het areaal van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft waarschijnlijk het grootste areaal?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 37 - Quizvraag

0

Slide 38 - Video

Deze venusvliegenvangers leven op bodems met weinig voedingsstoffen. Zouden deze planten een groot of klein wortelstelsel hebben? Leg uit.

Slide 39 - Open vraag

Examenvraag
Lees de tekst hiernaast
De volgende vraag gaat hierover
De tabel staat op de volgende slide

Slide 40 - Tekstslide


A
Geen van beide zijn juist
B
Alleen bewering 1 is juist
C
Alleen bewering 2 is juist
D
Beide beweringen zijn juist

Slide 41 - Quizvraag

Examenvraag uitleg
Op de Veluwe varieert de temperatuur tussen de -5 en 30 graden. De poema moet elk van deze temperaturen kunnen verdragen om op de Veluwe te kunnen leven. Zijn tolerantiegrenzen zijn -20 en 40 graden  en voldoen aan de eis --> stelling 1 is juist.

De poema kan leven van elk van de mogelijke prooidieren. Als er één van aanwezig is op de Veluwe kan de poema daar leven. Dit is het geval, dus stelling 2 is onjuist.

Slide 42 - Tekstslide